Met naam en toenaam

do 25 oktober 2018

Volgens de echtgenoot is het een Rotterdamse rotgewoonte, mijn onuitroeibare hebbelijkheid om alles en iedereen van een bijnaam te voorzien. En inderdaad, Rotterdammers hebben er een handje van om overal een – al dan niet leuk – bijnaamkaartje aan te hangen. Ik kan het niet goed uitleggen maar bijnamen hebben iets, in elk geval voor mij een toegevoegde waarde. Neem het herdenkingsmonument voor het bombardement op Rotterdam van Ossip Zadkine. Dat heet ‘De verwoeste stad’, een sculptuur van een dramatische figuur met een gat waar een hart zou moeten zitten en met wanhopig omhoog geheven armen. Dat werd in de Rotterdamse volksmond al gauw ‘Jan Gat’ en ‘Jan met de handjes’. Bij mij thuis heette het als snel ‘Hiep hiep hoera’, ook een manier om het Tweede Wereldoorlogsleed te verwerken.
Nog zoiets. Het bronzen beeld van een gestileerde naakte vrouw van Piet Starreveld aan de gevel van een bankgebouw aan de Blaak (hangt tegenwoordig bij ABN/Amro aan de Coolsingel) heette officieel ‘De Welvaart’. Maar in het Rotterdamse staat ze bekend als ‘Nakie van het Blakie’ en als ‘Bank-bil-Jet’.
Het hoogst modern gerenoveerde Rotterdamse Centraal Station gaat inmiddels door het leven als ‘de haaiebek’. Of ‘kapsalon’, vanwege de gelijkenis met het aluminiumbakje waarin deze vette bek geserveerd wordt.
Het kon dan ook niet uitblijven. Nu ik een tijdje in dit Provençaalse dorp rondhang heeft zo’n beetje iedereen wel een bijnaam gekregen. De echtgenoot doet intussen volop mee. Hij moet wel, ondanks zijn Amsterdamse achtergrond, om bij te kunnen benen over wie we het nu eigenlijk hebben.
Vanmiddag op het zonovergoten terras van de dorpskroeg – we profiteerden nog even van de laatste kans: dit weekeinde wordt het pokkenweer, gaat de wintertijd in en de kroeg drie weken dicht – drong ineens tot me door dat ik van de meesten de werkelijke naam niet eens meer weet. Maar hun bijnamen zeggen in elk geval mij genoeg.
Een beknopt lijstje:
– Het Musje: het obertje van de pizzeria. Wat hij ook doet, hij hipt erbij. Of ie nu enorme pizza’s ronddeelt, naar de bakker snelt omdat de pizzabaas het stokbrood weer eens vergeten is, of op straat een dampertje doet: hij hipt. Als een musje.
– De Serviër: de baas van de pizzeria, type toffe gozert. Is als asielzoeker uit Servië in ons gehucht terecht gekomen en kan sterke verhalen vertellen, maar geen pizza’s bakken. Ik verdenk hem ervan dat hij ze bij de supermarché in de stad haalt en opwarmt. Komt na de winterstop niet meer terug, verkast naar een dorp verderop.
– Stoot je hoofd niet: een oudere meneer met vrijwel altijd een verband om zijn kale schedel. De lol van die bijnaam is er inmiddels af, hij is ziek.
– Blote poten: een hevig getatoeëerde grote bek die zomer en winter – zelfs al vriest het – op blote voeten in plastic teenslippers rondloopt en het nooit koud lijkt te hebben. Ik krijg het al warm als ik hem zie.
– De Tabarabe: de amant van de tabagiste, de uitbaatster van de tabac. Een niet zo overtuigde moslim met een vlassig sikje en de wil om het goed te doen. Kan prima overweg met haar zoontje van onbekende origine, maar zag wel graag haar getatoeëerde kousenband verdwijnen. Een explosieve conflictsituatie die door heel het dorp gevolgd wordt.
– De Orde van de Kousenband: een aantal (ook niet meer piepjonge) dames in het dorp heeft rondom het dijbeen een ouderwetse kousenband laten tatoeëren. Die zit vrij hoog, dus zijn de rokjes ultrakort en de hotpants hoog opgesneden. Niet iedereen is daarvan gecharmeerd.
– De Verfkwast: de kapster van het dorp kent één model: ‘pot de fleur’, hier en daar een beetje extra opgeschoren. Ter variatie mengt ze ongeveer elke week een alternatief kleurtje door de korte koppies van de dorpsdames. Deze week was paars favoriet.
– Glaasje rood: een stille, magere verschijning op leeftijd met de voorzichtige motoriek van een robot die dringend een drupje olie op de scharnieren zou kunnen gebruiken. Drinkt uitsluitend rode wijn en gaat na een paar glaasjes naar de naast het café gelegen épicerie om z’n biefstukje voor de lunch te scoren. Dat laat hij – ook als het bloedheet is – naast zich op tafel liggen tijdens de volgende glaasjes rood. Niemand snapt dat ie nog nooit een voedselvergiftiging heeft opgedaan.
– Julien: de épicier. De gesoigneerde uitbater van de mini-dependance van de Intermarché die alles van zijn waren weet en je verrast met prachtige producten van zijn eigen geheime adresjes. Hij heet helemaal geen Julien maar Patrick, maar er was ooit verwarring over zijn naam en die van zijn partner die ook in de winkel werkt; het werd en bleef dus Julien.
– Het Heertje met het hondje: klein mannetje met een behoorlijk felle terriër die geen enkele loslopende hond in zijn omgeving duldt. Ze zeggen allebei altijd vriendelijke gedag, de hond vooral vanwege de koekjes die de echtgenoot standaard in z’n uitpuilende broekzakken vervoert.
– De moeder van Heros: dat is eigenlijk de moeder van de tabagiste, maar ze moedert ook over een uit de hand gelopen rommelhond die eigenlijk voor de jacht bedoeld was maar meer verstand heeft van koekjes zoeken in uitpuilende broekzakken. Hij kwijlt, zij heeft een stem als een misthoorn en ze zijn allebei ontzettend lief.
Intussen ben ik ook de onderlinge samenhang van het dorp aan het inventariseren. Jaar of twee mee bezig, tot verbijstering van de echtgenoot die nooit iemand herkent en niet geïnteresseerd is. Wie is familie van wie, hoe zit het daar mee, waar komt die vandaan, wie hoort (even) bij wie. Gaat vanzelf, straks kan ik het spinnenweb helemaal uittekenen. Ordinaire hobby, vindt de echtgenoot. Mijn plekje? Ik ben dat vliegje op de muur.

9 gedachten over “Met naam en toenaam”

  1. Met de titel Rotterdam plaatste ik een blogpost over Rotterdamse namen / woorden.

    Een aantal Rotterdamse lezers van mijn blog had ik hiervoor in het oog.

    Vreemd genoeg was ik vergeten dat jij ook iets met Rotterdam hebt …..

    Vrolijke groet,

  2. Renée,
    (Ofwel nog steeds voor mij: Sparkie, ik ben nu eenmaal ook een Rotterdammert).
    Feest van herkenning en inderdaad puur rotterdams merk ik zelfs in Zweden. Ik moet ze alleen vaak vanwege m’n vriendenkring die uit veel duitsers bestaat vaak in ‘t duits vertalen. Bij de kringloopwinkel waar ik vrijwillegerswerk doe loopt een enigszins irritante en vooral luidruchtige man rond. Die heet voortaan Der schreckliche Schneemann.
    Andere rotterdamse gewoonte: talen door elkaar halen:
    Lekande Barn (zweeds voor Spelende kinderen), wordt natuurlijk ‘lekkende schuren’.
    Hunden i Snuren (deens: honden aanlijnen), wordt: honden met snorren.
    Utfart (zweeds: uitrit), wordt uit-scheet. Infart kun je nu zelf verzinnen.
    Ook rotterdams: typeringen.
    Twee onbestemd werkende gemeente arbeiders: Pelle en Kalle. Soms zelfs een dame: geen nood, Gudrun.
    Rotterdamse groet,
    Abraham.

    1. Kijk, Zuid-Frankrijk!

      Sparkie? Etincelle s’il vous plait! ;-]
      Maar jij bent dus ook behept met het bijnaamvirus. Mooi zo. En je hebt prachtige contaminaties gewrocht. In één woord: gers!

  3. Ik ben Amsterdamse en vooral mijn oma was erg met de bijnamen. Kan me er weinig meer herinneren maar wel Petje Pikhaak. Mijn oma en opa en mijn ouders hadden een boot en we verbleven in weekenden en vakantie op een eiland van een vereniging.
    Een stel had een soort notarisbootje (populair nog steeds in Amsterdam) Hij, grote stevige zwijgzame kerel achterop aan het stuur, zij heel klein fel vrouwtje, voorop altijd met petje op en pikhaak in de aanslag om of de boot af te houden of de boot naar wal te trekken.
    Leuk die herinnering op te halen

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Of reageer met je Facebook account

Scroll naar boven