De antiquair wil niet dood

do 10 juni 2021

Door Renée Vonk-Hagtingius

“Hoe gaat het met René?” vroeg ik vanmorgen aan Epicerientje toen ik m’n boodschapjes afrekende. “Lééft ie nog?”
“Jaaaah”, zei ze op een langerekte toon die zowel be- als verwondering uitdrukte. “Hij is er nog, maar buiten komt ie niet meer.”
Daar kon ik me iets bij voorstellen. Ik had de sjofele hoogbejaarde leren kennen toen ik een vijftal jaren geleden hier in het dorp kwam wonen. Nou ja, kennen. Ik zag hem weleens uit zijn vrijwel altijd gesloten zelfbenoemde literaire Provençaalse antiquariaat naast het café komen om aan een van de kroeg geleend stoeltje en tafeltje voor zijn eigen deur plaats te nemen. Een klant heeft hij volgens mij nog nooit het pijpenlaadje achter de door optrekkend vocht verkruimelde façade naar binnen weten te lokken. Deed hij ook geen enkele moeite voor; behalve een paar van ouderdom kromgetrokken wandelkaarten van de omgeving en wat verdwaalde reisgidsjes uit de vorige eeuw viel hier niets te scoren. Bovendien, het leven zo voor de deur – met het glaasje pastis waarover hij uren kon doen – was ook zonder klanten prima te pruimen. Hij keek graag naar de mensen. Van ‘horen’ moest hij het niet hebben, hij was zo goed als stokdoof en ook dat vond hij prima: ‘lekker rustig’ en voor hem geen geavanceerde hoorhulpjes van iets te hulpvaardige hipster-audiciens met een aantrekkelijk contract bij de verzekeraar. Als ie toch wat wilde horen zette hij gewoon zijn grote hand als een enorme schotelantenne achter zijn oor. En anders gaf je het maar op een briefje. We mimeden weleens een praatje, maar dat was doorgaans als hij dorst had, en geen geld meer voor een verse pastis.
De afgelopen jaren kwam hij minder en minder buiten.
Ik denk dat het bergafwaarts ging nadat hij zijn afgesleten crog’s kwijt was. Hij was nogal verknocht aan die rare vaalgroen verweerde plastic ‘gatenklompen’, en ineens verscheen hij op z’n geruite Ollie-B-Bommelsloffen in het openbaar. Waar zijn crog’s gebleven waren? Niemand die het wist, hij nog het allerminst, dus dan maar die minstens zo versleten OBB’s. En toen ineens zaten er twee mobiele types bij hem aan z’n tafeltje. Twee nogal aandringende types met dikke blocnotes, druk zoemende laptops en serieus zeurende mobieltjes op tafel, waardoor de conversatie – ik zou het liever een kruisverhoor willen noemen – met de antiquair voortdurend werd onderbroken. Wat hem danig in de war bracht, voor zover hij dat niet al lang was.
“Les vautours” (de aasgieren) schamperde Nina de serveuse die toen nog het bevel over het kroegterras voerde en die inmiddels helaas is wegbezuinigd.
“Hij raakt ‘gaga’, hij is de weg kwijt. Ze zullen hem straks wel gedwongen willen opbergen. Ze zijn nu bezig om hem een testament te laten ondertekenen, zodat hij afstand doet van alles.”
“Alles? Dat winkeltje gaat nergens over.”
“Nee, maar het pand wel. En dat is van hem.”
Ik keek naar de armoedige façade. Maar ja, mooi wel vier verdiepingen hoog, middenin het dorp. Daar kon je wat mee.
Moest die ouwe antiquair natuurlijk wel eerst het loodje leggen. En dat wil ie maar niet. Zelfs corona – we hadden acht gevallen op het dorp – kreeg hém niet te pakken. Misschien wel omdát hij de deur niet meer uitkomt.
Hij rommelt wat rond in z’n woonkamertje waar inmiddels ook zijn bed staat, hij prut wat in zijn keukentje. Thuiszorg doet de dingen die ertoe doen. En verder gluurt hij af en toe vanachter de verworden vitrage naar het caféterras tegenover zijn oude dorpspand. Hem krijgen ze er voorlopig niet onder. De aasgieren moeten nog maar even wachten.
Ik vermoed dat hij af en toe grinnikend zijn pastisglas heft.

5 gedachten over “De antiquair wil niet dood”

Laat een antwoord achter aan Walter Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Of reageer met je Facebook account

Scroll naar boven