Het apéro-genootschap dat dagelijks rond midi in conclaaf bijeenkomt op het terras van het café en waarvan ik als enige international deel uitmaak, is niet wat je noemt een vriendenclubje. We grossieren in meningsverschillen. Die variëren van de politiek tot de openingstijden van het postkantoor, van de pizzaprijs in de épicerie tot de juridisch omstreden hoogte van de vier ralentisseurs (verkeersdrempels) in het dorp. Zo tegen enen bieden de vertrouwde verzoeningsmedicamenten rosé dan wel pastis de gezochte uitkomst. “Á demain, amis!”
Nu heeft de herfst onverbiddelijk zijn verafschuwde entree gemaakt. Vaak in gezelschap van de natte krant Pluvius, waardoor we binnen moeten zitten. Dat is al ellende genoeg. Nóg erger is dat in deze periode het dispuut vaak verziekt wordt door de ongezellige begrippen geheim en spionage. Die zijn (heb ik geleerd) onverbrekelijk verbonden met scoringsdrift in paddenstoelen-verband.
Het schijnt een eeuwenoude traditie te wezen, in de Provence ga je in de herfst paddenstoelen zoeken in de bossen. En bijna iedere Provençaal heeft zijn eigen strikt geheime plekje dat qua rendement het meest oplevert.
Alweer een jaar of vijftien geleden inviteerde mijn vriend Francies de aannemer me mee te gaan op paddenstoelen-expeditie. Ik zag er weinig is, ik ben geen woudloper en ook niet zo’n liefhebber van die zwammen. En ik ben niet gecharmeerd van iets dat trompette de la mort heet. Bovendien regende het. Toch allerminst comfortabel achterop de quad van Francies de bossen in. Duurde de monsterrit een half uur, of nog langer? Hij wees in het rond en mompelde iets van “hier is het.” Ik weet zeker dat hij ook een paar keer “secret, secret!” (geheim) zei. Er leek mij niets geheimzinnigs aan en er was geen drone te bekennen, die bestonden toen nog niet. Ik werd geattendeerd op wat me paddenstoelen leken. De euforie van mijn vriend begreep ik niet. Hij knielde in de modder, trok van die werkmanshandschoenen aan en haalde een mes tevoorschijn. Of ik ook? Nou nee. Ik ben in mindere mate van het knielen.
Na een uurtje ploeteren vond hij dat zijn mandje voldoende gevuld was. Ik had het knap koud gekregen. Maar we reden tot mijn afgrijzen niet naar het dorp terug voor een opwarming van Sire Alcohol; Francies zette koers naar het stadje verderop en parkeerde er voor de pharmacie. Daar kon hij laten nagaan welke zwam eetbaar was en welke juist levensbedreigend. Hij maakte een triomfantelijke indruk toen hij weer buiten stond. Het leek me het beste hem bij wijze van felicitatie zo’n vage Provençaalse zoen te geven.
Tijdens het apéro gaat het nu dus voornamelijk over ieders geheime plekjes. Die natuurlijk nooit aangeduid mogen worden. Zinloze debatten. De Brulboei, hij weer, kwam met het verhaal dat hij een keer achtervolgd was, op weg naar zijn top-secret locatie. Als overtuigde LePenist wist hij zeker dat een immigré hem van zijn oogst had willen beroven. We gingen er maar niet op in.
Alleen De Pens uit Amiens, de corpulente ex-onderwijzer die vanwege zijn vrouw gedoemd is zijn pensioen in het diepe zuiden te beleven, valt me soms bij als ik voorzichtig opper dat de paddenstoelentrek me gestolen kan worden. Hij en ik attenderen even graag als vilein op de optie: bakje champignons bij de épicerie aan de overkant, of desnoods bij de supermarché in het stadje verderop.
Dat soort dingen moet je dus maar beter niet zeggen. Zelfs zwammen horen tot het Provençaals erfgoed.
Al komen er elk jaar weer nieuwe.