Vanwege de wind was het nog allerminst zo’n été indien, maar voor het dagelijks apéro-conclaaf waren we – zoals dat hoort – allemaal zo rond midi op het café-terras aangeschoven. De Veligheidsraad van de Verenigde Naties doet er langer over, we besloten in een ommezien dat de parasols ingeklapt moesten worden. Die harde wind, je weet het maar nooit. In de grote stad verderop is vorig jaar iemand dodelijk getroffen door een omgewaaid zonneschem, dat ze hier soms auvent noemen. Uiteindelijk krijg je die taal nooit helemaal onder de knie, zeker niet in de Provence, waar normaal Frans het vaak aflegt tegen een mengelmoes van rare dialecten. Die dienen als erfgoed gerespecteerd te worden.
Er kwam iemand langs die vroeg of ie erbij mocht komen zitten. Hartelijk als we (soms) zijn, riepen we: “Assoyez-vous” en wat wilt u drinken? We begrepen voor ons doen al gauw dat we met een Brit te maken hadden. Een kwestie van accent. De Brulboei, aanhanger van Le Pen, was meteen enthousiast en begon over de volgens hem onbetwiste charme van de Brexit. Hij wil ook uit de EU, het liefst vandaag nog. De alrijd kritische Pens uit Amiers, de gepesioneerde onderwijzer die tegen zijn zin in de Provence verblijft (hij heeft ook zo’n vrouw) wees erop dat het nogal een gedoe is uit Europa te stappen. Volgens de Brublboei juist niet. Gewoon een ferm besluitje nemen, klaar is Kees.
Mijn vriend Francies de aannemer had er al tabak van en gaf tot mijn verbazing als een soort paus van een kardinalen-vergadering het woord aan de Brit. De altijd goedwillende en op verzoening beluste Jacqueline van de mairie had ’m al een glas rosé bezorgd. De jonge president van het meestal gesloten Office du Tourisme had het bij de overhandiging van zijn visitekaartje gelaten.
De Brit vroeg of we eventueel belangstelling voor cricket hadden. Hij had ons net zo goed kunnen vragen of we wisten hoe je een atoombom in elkaar schroeft.
In de buurt van het dorp wonen (of verblijven) nogal wat Britten en kennelijk willen ze hun voor buitenstaanders onbegrijpelijke spelletje ook in Zuid-Frankrijk promoten. We zijn in sportief opzicht heus geen xenofoben. Sterker nog: we hebben rugby omarmd, per saldo ook maar een ideetje van een verwarde Engelse dominee die meende dat je voet- en handbal kon mixen met hardlopen. Weer thuis heb ik het nog even nagevlooid. Het gaat om ene William Webb Ellis (1806-1872), hij ligt hier ergens in de buurt begraven.
De corpulente Pens uiAmiens opperde dat ze cricket voornamelijk in India spelen. De Brit legde uit dat dit een misverstand betrof. Cricket was volgens hem net zo puur Engels als wijlen the Queen, Rolls-Royce en fish & chips. We luisterden eigenlijk al niet meer toen hij begon over de spelregels. Iets met een bal en stokjes op stokken. Of daaromtrent. Het lag niet aan zijn Frans.
De burgemeester die er met zijn eeuwige flesje mineraalwater bij was komen zitten, vroeg waarover we gehad hadden. “Cricket”, zei Francies. Hij en de magistraat begrijpen elkaar in de sfeer van de bouwvergunningen wel vaker niet. Dit keer werd de hoogmogende getroffen door stomme verbazing. Nee, maar hij wist wel iets van tennis. De president van het Office du Tourisme gaf ’m in overweging het dorp op de internationale cricketkaart te zetten. Tevergeefs. Behalve Jacqueline schudden we allemaal ons hoofd.
Het liep al tegen half twee. We moesten maar weer eens op huis aan. Dat was buiten de Brit gerekend. Hij gaf een rondje rosé en pastis, en voor monsieur le maire een flesje water.
“Toch eens naar dat cricket kijken”, zei de Brulboei toen we afscheid namen. We wensten hem succes.