“Heb je het al gehoord!?” gooide de dame de menage meteen bij binnenkomst eruit. “Het halve dorp is besmet, minstens 30 gevallen!”
Zo, dat was even slikken.
De vorige avond waren we na lang aarzelen weer eens een hapje buiten de deur gaan eten. De keuze was gevallen op de pizzeria met pretenties – die ook aan B&B doet- in een nabuur-dorp. In onze herinnering een aardig adres, prettig terras, goede stoelen, redelijk eten. En nu waarde het coronaspook rond?
Daar hadden we die avond weinig van gemerkt. We kregen een tafeltje naast de steile struikeltrap van ongeregelde natuurstenen treden naar de restaurantverdieping, waar je als normaal mens amper tegenop klautert, maar die voor de langs-hupsende serveuses nauwelijks een hindernis vormde, volle borden werden probleemloos mee-gehupst vanuit de beneden gelegen keuken. Aan mondkapjes deden ze niet, niemand eigenlijk, nu ik erover nadenk. Ik de bocht van de trap stond een flesje handgel, ik heb er geen gast gebruik van zien maken. Ik denk dat niemand het aandurfde, op die ongelijke treden.
Het was druk, zeg maar gerust volle bak, met voornamelijk toeristen die eens even de authentieke Provence kwamen proeven. Ook de vers aangekomen B&B-gasten struikelden die trap op langs ons heen, en schoven genoeglijk aan bij een belendend tafeltje nadat ze hun enorme rugzakken op de kamer hadden geparkeerd. De verwachtingen waren hooggespannen. Ze werden niet teleurgesteld. Dat wil zeggen, er was voor entertainment gezorgd. Met name om de lange wachttijden door te komen, want al aan het begin van de avond ging het helemaal mis. De keuken kon al die toeloop niet aan, de serveuses ook niet. Zo’n drie kwartier wachten voor je een aperitiefje gescoord hebt is aan de lange kant. Maar goed, we bleven monter. Ook bij de rest van het publiek zat de stemming er nog goed in. Dat was mede te danken aan de ‘close up magicien’ die als vertragings-act was ingehuurd. Vanaf mijn plekje kon ik het terras niet geheel overzien, maar af en toe klonk er een klein applausje op dat ik niet meteen kon plaatsen. Met enige regelmaat snelde er dan een in strakblauw synthetisch zweetpak gestoken kale man langs, die een net zo blauw gekleed minitafeltje met zich meevoerde. Hij verdween richting toiletten, en kwam even later met een professionele grimlach weer langs-zeilen, het minitafeltje – de hand onder het kleedje – krampachtig voor zich uit houdend.
Naarmate de avond vorderde zag ik hem van tafel naar tafel naderen. En begreep ik eindelijk wat de man aan het doen was. Bij elk tafeltje zette hij zijn blauwe goocheltafeltje neer, keek verwachtingsvol naar de aangezetenen en begon zonder verdere poespas aan zijn standaard mini-goochelrepertoire. Klassiek kaarttrucje, snel geschuif met drie bekertjes waarbij je zijn toverstafje mocht lenen om de juiste aan te wijzen, en tot slot een ‘geflambeerde’ portefeuille. Applausje, wegwezen, tafeltje opnieuw bedrijfsklaar maken op het toilet, volgende slachtoffers.
Ik zag het met verbazing naderbij komen en dacht: ‘dat doen we maar niet’. Dat zei ik dan ook. Hij droop begripvol af.
Niet eens speciaal omdat de beste man al die tafeltjes langs ging zonder mondkapje op, iedereen z’n toverstafje uitreikte, familiaal over de gasten leunde en nergens ook maar een tikkie afstand hield. Nee, ik had gewoon geen zin in dit bizarre onzingedoe.
Intussen kwam dan eindelijk onze bestelling door. Een kaaspizza, een eenvoudige hamburger. Dat had geen anderhalf uur hoeven duren.
We namen een hap, nog eentje voor de zekerheid, keken elkaar aan een kwamen tot de eensluidende conclusie: ‘niet te vreten’.
Gelukkig hebben we honden, plus een ruime plastic zak in m’n tas, formaat doggy big shopper.
Restte nog de rekening en de halfvolle wijnfles.
Na de derde keer ‘mag ik de rekening en een kurk voor de fles’ ben ik maar opgestaan. Toen kon het ineens wel snel.
Op ons thuisterras hebben we de wijn onder een fraaie sterrenhemel opgemaakt. De honden mochten proeven van de meegebrachte etenswaren. Eerst maar eens kijken of zij het wél te vreten vonden. Dat viel mee.
Ook die corona-uitbraak op het dorp trouwens. Ik heb het uitgezocht: drie besmettingen, niks ernstigs. Maar de echtgenoot heeft me dringend verzocht voorlopig toch maar weer even zelf te koken: “Ik eet thuis echt zoveel beter.”
Door Renée Vonk-Hagtingius
Dit bericht delen op: