Neefjes en nichtjes die gelukkig niet te vaak langskomen met hun onrustbarende smartphones of daaromtrent, noemen me met enige graagte ‘Oom Brocante’. In een educatieve bui heb ik weleens onthuld waarom ik met enige trots de titel ‘laatste Europeaan zonder mobieltje’ voer en dat je in Frankrijk dol wordt van alle propaganda in verband met ‘brocante’.
Over het algemeen wordt van mijn colleges aan die jongelui weinig tot niets onthouden. Als er al geluisterd wordt. Iets van intellectuele nieuwsgierigheid heeft het allang afgelegd tegen opgewonden mededelingen van rappers voor wie zelfs het begin van een rijmpje nog te moeilijk is.
Ook goed.
Vroeger had je chansons en in het oude vaderland Annie M.G. Schmidt en Robert Long. Hebben ze natuurlijk nooit van gehoord.
Toen ik in de zon op mijn terras eerst vertelde dat een mobiele telefoon geen deel uitmaakt van mijn geringe bezittingen werd ik hoofdschuddend afgestempeld als een beklagenswaardige zielenpoot uit de middeleeuwen.
Het was al na de lunch, ik rosé, zij cola light, in de épicerie was ik vol ongeloof aangekeken toen ik die flesjes bij de kassa parkeerde.
Ik deed in de jeugdige familiekring nog een poging tot rechtvaardiging van mijn ‘nee’ tegen een apparaat dat principieel doofstom blijft, als het een tijdje geen stroomdoping uit het stopcontact heeft gekregen. Zoveel weet ik er wel van, en mijn vraag was in hoeverre totale bereikbaarheid in verhouding staat tot iets van een lekker ontspannen leven?
Ik had ze te pakken, het bleef even stil.
Niet erg lang. Of ik wel wist dat een stopcontact nu furore maakt als laadpaal? Ja, maar ik rijd dus diesel.
Ik rook mijn kans.
Ze wilden naar een brocante. Daar – hadden ze gehoord – kon je soms voor een tientje een schilderij van Van Gogh scoren, als je goed oplette. Toen ik in mijn beste Nederlands het belegen begrip vlooienmarkt introduceerde, werd er tot mijn verbazing bevestigend geknikt. Jaja, ze wisten wat dat was, ouwe ‘meuk’ en zo, tiende-hands rommel tegen de hoofdprijs die je vooral niet wilt hebben.
Voorzichtig legde ik uit dat die alom bejubelde brocantes ook maar gewoon markten zijn waar je jeuk oploopt. Dat zo’n brocante een trouvaille van het plaatselijk Office du Tourisme is. Onder het motto “typisch Frans!” In de reclame volgt dan meestal iets over een speciale sfeer, heel apart, kom je nergens anders tegen. Ik vertaalde ‘trouvaille’ en dat toeristenkantoor. Ik weet er niets van, maar de Franse taal schijnt op Nederlandse scholen naar het afvoerputje van de ‘déchetterie’ verwezen te zijn.
Toen ik nog maar kort immigrant in Frankrijk was, heb ik me meer dan een paar keer laten verleiden door de opdringerige agit-prop voor brocantes. Een kijkje nemen, ik zocht niks speciaals. De kans op de ontdekking van iet kostbaars tegen een sterk gereduceerd tarief leek me toen al bij voorbaat nihil.
Ook bij Euromillions hebben ze me nog nooit iets gegund trouwens.
Ik zei tegen de jongelui: “Oké, ga vooral. Reken nergens op, maar hebben jullie cash? In de brocantewereld is het écht boter bij de vis.” Totaal onbegrip was mijn deel.
Bij mij ook, toen ze begonnen over afrekenen met een mobieltje.
Ze kwamen terug met niet helemaal lege handen. Een op een minuscuul stukje bordkarton gekwaste poging van een kladschilder uit de degradatiezone die de landschappelijke essentie van de Provence had beoogd te betrappen.
Ik kreeg het cadeau.
“En?”, stelde ik de onbetamelijke vraag: ‘Wat kostte dat?”
Het joyeuze antwoord luidde: “We hebben afgedongen, oom Brocante!”
Veel teveel betaald dus.
Ik bel hen weleens. En zeg dan: “Hallo, met oom Brocante.”
Geen misverstand mogelijk.
Ach, jongeren zijn het, maar aardige jongeren.
Door Peter Hooft
Dit bericht delen op: