Dezer dagen eigenlijk voor het eerst knap warm in Frankrijk. Graadje of 35 in het zuiden, in Parijs tegen de 30. Ondanks corona is het toerisme al aardig op gang gekomen, vooral dankzij de Fransen zelf. Het moeten nog ‘Zwarte Zaterdagen’ (31 juli en 7 augustus) worden, maar nu al is het ongeveer elke zaterdag ‘rood’. Zou ermee te maken hebben dat – vanwege corona – méér vakantiegangers voor de eigen auto kiezen.
Maar het is dus warm en daarom leek het me geen verkeerd idee om bij wijze van tip op bergmeren te attenderen. De garantie van hooggelegen verfrissing, in zuivere lucht.
Vergt natuurlijk wel enige voorbereiding. Qua conditie en uitrusting, kleding en schoeisel. Bij zo’n meer kom je vaak pas na een hele wandeling bergop, vaak via smalle paadjes, maar het is altijd de moeite waard. Een avontuur in de natuur.
Ik heb het in de loop der jaren wel een paar keer aangedurfd. Er werd me verteld dat ik vooral naar Le Lac Blanc in de Vogezen moest en naar Le Lac du Clou in de Savoie, maar ik bleef toch iets dichter in mijn omgeving in het zuiden.
En zo ontstond mijn persoonlijke favorietenlijstje.
Le Lac des Cordes
in de Hautes-Alpes, regionaal park du Queyras, iets van 2.000 meter hoogte.
Le Lac du Glacier d’Arsine
in de Hautes-Alpes, commune Le Monêtier-les-Bains.
Le Lac d’Allos
in de Alpes-de-Haute-Provence, bij het dorpje Allos, het hoogst gelegen (2.230 meter) meer van Europa.
Wie zich uitgedaagd voelt, je kunt ook nog door naar de Mont Pet (3.051 meter), praat je wel over ruim 3 uur klimmen. Ik ben er nooit geweest, maar de (soms fanatieke) liefhebbers van meren in de bergen hebben het ook vaak en graag over Les Lacs de Capitello et de Melo op Corsica, over Les Lacs d’Ayous in de Pyrénées Atlantiques.
Frankrijk is een beetje groot land. Zelfs als je 100 wordt heb je al die schitterende meren in de bergen nog lang niet allemaal gezien. Maar – vrij naar Ghandi – elke reis begint met een eerste stap. Ook een mooie merentocht.