Zelfs als je een beetje ingeburgerd bent in een Provençaals gehucht moet je toch blijven oppassen. Op je woorden letten. In het café waar we met velen naar de EK-voetbalwedstrijd Frankrijk-Spanje hadden gekiekeboet via het naar eigentijdse normen kleinschalige tv-scherm van het etablissement maakte ik de klassieke fout door nadrukkelijk te betogen dat Les Bleus er weer niks van gebakken hadden en dat Spanje dus terecht had gewonnen. Een ongewenste mening die allerminst op prijs werd gesteld. Ik was weer even de étranger die ook zo nodig iets vond. Bemoeial.
Een paar dagen later hoorde ik nog op weg van de parking annex boulodrôme naar het café-terras voor het dagelijks apéro rond midi met mijn vriend Francies, de aannemer, de Brulboei al tekeer gaan. Explosief gevaar, zou ik ’m in beschaafd Nederlands een opgewonden standje noemen, dan is dat een belediging in het kwadraat. ’t Ging natuurlijk over de 2e ronde van de parlementsverkiezingen, nota bene verloren door zijn heldin Marine Le Pen. Had hij niet ooit haar vader nog een warme hand gegeven? Hij begon een referaat over verkiezingsfraude, hij was er al bang voor geweest.
Francies en ik trokken ons hoofdschuddend terug aan ons eigen tafeltje en bestelden vanwege de hitte maar meteen een hele pichet rosé, plus een emmertje ijsklontjes. Zo’n combinatie heet dan een piscine en dat is tegen het evangelie van de Provençaalse rosé-theologen, een van hun veel meer dan 10 geboden is: nooit ijs in je glas. Maar het was echt warm, het terras druk beklant, de nieuw serveerster uit het nabuurdorp ging zichtbaar gebukt onder wat heden ten dage op kantoren en zo als de slopende ziekte burnout serieus wordt genomen.
‘Burnout?’ Francies keek me niet begrijpend aan. Weer thuis zocht ik het in het woordenboek op: syndrôme de l’épuissement professionnel. Ik viel er Francies de volgende dag niet mee lastig. Hij zou er niks van begrepen hebben, al een jaar of 45 7/7 aannemer in de Provence. En ik had geen zin om weer eens te beginnen over de psychiatrische ingewikkeldheid van de Franse taal.
Ondertussen was onze aandacht afgeleid door een hinderlijk geluid. ‘Valise à roulettes’, mopperde Francies, rolkoffertjes.
In het dorp hebben we (tot nu toe) één appartement dat via zo’n Airbnb-systeem verhuurd wordt. In de gemeenteraad waren er al vragen over gesteld, de burgemeester had gezegd dat hij in de sfeer van de toeristenbelasting vast nog wel een trucje kon verzinnen. Om de gemoederen te bedaren. De commerçants zijn voor toeristen, wij over het algemeen niet. We hebben niet eens een hotel en zelfs geen tankstation. Wel 2 onvindbare laadpalen voor elektro-auto’s, een ideetje van de burgemeester toen ie heel tijdelijk door een progressieve zinsbegoocheling was bevangen. Wij rijden diesel en we hebben schone lucht.
De herrie van de rolkoffertjes werd veroorzaakt door twee vrouwen. Ze hadden kennelijk begrepen dat hun als middeleeuws aanbevolen huurappartementje bij de al even gedateerde kerk niet per auto bereikbaar was. Vonden ze misschien wel juist een aanbeveling.
Nu moesten ze van de parking annex boulodrôme te voet naar helemaal boven in het dorp. Met hun disco-georiënteerde rolkoffers. Francies met zijn timmermansoog stelde vast dat ze op naaldhakken tippelden.
‘Dat wordt nog wat op onze struikelstraatjes’, zei ik. ‘En we hebben geen dokter’, vulde Francies aan. ‘Parisiennes en Provence’, schatte ik. Met een ongewoon kritisch oog bekeek hij de outfit van beide dames. ‘Dat gaat gedonder geven’, verzuchtte hij. ‘Hoezo?’ ‘Mijn moeder accepteert zulke kleren in het dorp niet.’
Ik begreep wat hij bedoelde. Zijn 89-jarige moeder is de zelfbenoemde presidente van de weduwen-collectief in het maison de retraite. Haar ontgaat niets. Ik heb haar een paar keer ontmoet. Mochten de Russen nog een spionne nodig hebben, ik heb haar adres. En ik weet: berg je maar als burgemeester of étranger als je haar tegenkomt.
Ze houdt wel heel veel van haar zoon.