’t Was meteen bonje toen ik op onze parking annex boulodrôme in een opwelling van dienstvaardigheid met een breed armgebaar de achterkant van de overigens toch al jaren verfomfaaide Toyota Jeep van de Brulboei van een lawine herfstblaadjes wilde bevrijden. “Merde! Ne touche pas mon bazou!”, werd er van verre geroepen. Ik herkende de stentor-stem van het meest uitgesproken lid van ons dagelijks apéro-conclaaf, de in velerlei opzichten kardinale aanhanger van Le Pen, die ik althans thuis de Brublboei noem. Misschien maar beter dat ik geen passende vertaling in het Provençaals weet; dat bazou staat trouwens voor barrel. Voor zijn doen kwam hij aangesneld en maakte me uit voor idioot. Dat is verstaanbaar Frans en dat doet ie wel vaker, bijvoorbeeld als ik weer eens herhaal dat de jacht verboden moet worden. Hij vertelde dat hij die middag naar Nice moest en het wel een prettig idee vond dat zijn kenteken onleesbaar was, zeker in die ellende-stad met al die stoplichten. Volgens hem ben je niet strafbaar als je kenteken door natuurlijke omstandigheden aan het zicht onttrokken wordt. Het leek me niet alleen in juridisch opzicht koeterwaalse flauwekul en ik vond het beste maar wat te gaan drinken op het café-terras. Een dag later bekende hij dat hij in Nice toch geflitst was.
Het was al december, maar je hoefde heus nog niet van die trieste, vaak uitbundige wintertruien aan. Iedereen was er al en pastoor Henri opende de zitting met een verrassing van jewelste: of er iemand met ’m mee wilde naar Corsica. Verbouwereerd onbegrip was zijn deel, de Monseigneur, zoals de Brulboei hem steevast noemt, staat niet bekend als een globetrotter. Al heeft hij negen parochies onder bewind. Maar zijn reisplan behelsde dus hij op het Île de Beauté naar de paus ging kijken. “Eh.., luisteren”, verbeterde hij haastig. Ik zei: “Non. Henri, merci”. Ik koester een claustrofobische afkeer van massa-bijeenkomsten, ik vind 10 man aan ons terras-tafeltje al bijna een bezoeking. De intellectueel van ons dorp, de gepensioneerde onderwijzer uit Amiens die in de sfeer van het overgewicht hoge ogen gooit en die ik daarom de Pens ut Amiens noem (ook alleen thuis hoor) leek van zins aan een soort hoorcollege over de diepere zin van het theateroptreden van de Heilige Vader te beginnen. Mijn vriend Francies de aannemer bestelde liever nog wat rosé en kapte de professor af. Alleen Jacqueline van de mairie had wel meer willen horen. Had ze nou begrepen dat het daar op Corsica eigenlijk ook over een soort popconcert ging? Dan wilde ze misschien wel mee.
Opnieuw tot mijn stomme verbazing bleek ook Francies reisplannen te hebben. Skiën in de Alpes-du-Sud, hij had een speciaal dorp op het oog waarvan ik de naam alweer vergeten ben. Ik heb alleen weleens van dat Isola 2000 gehoord. Dat schijnt wel ergens over te gaan. Ik betoogde dat wintersport niet aan mij besteed is en citeerde een collega uit in de tijd dat ik nog in Nederland verbleef. “Wintersport? Wintersport?! Als ik een biertje uit de koelkast haal, is het al wintersport genoeg.” Francies scoorde geen reisgenoten; het zou zijn broer wel worden. Die gaat bij de gemeente over het vuil en zo, zelfs volgens zijn hoogbejaarde moeder een kansloze burn-out-kandidaat.
Mijn reisplan beperkte zich tot het ritje naar huis, altijd nog 2 km. Op de parkeerplaats bleek mijn sedan bedolven onder de herfstblaadjes. Had het toch harder gewaaid dan ik gemerkt had. Of de verkeerde boom gekozen. Ik zette alleen de éénarmige bandiet die zich op sommige oude auto’s als ruitenwisser presenteert, aan. Verder vond ik het wel best met die naturelle carrosserie-bekleding. Thuis zei ik tegen mijn vrouw dat het over skiën was gegaan. “Idioot!”, vonniste ze en zette een salade Niçoise voor onze neus. De deur naar het tuinterras stond al open. Of ik zelf de rosé wilde inschenken.