Ik was er al benauwd voor toen ik voor het dagelijks apéro-beraad van de parking annex boulodrôme naar het café-terras wandelde. Het was ook nog zwaar bewolkt. En hij was er al, de Pens uit Amiens, de ex-onderwijzer uit het hoge noorden die moeiteloos die prijs zou winnen, mochten we in het dorp een soort Nobel-palmaresje gaan toekennen. De kans is gering. Ik had mijn glas rosé nog niet eens te pakken toen hij al begon over wat ik vreesde: Amsterdam. Nooit eerder in al die jaren dat ik hier zo’n beetje rondlummel, ben ik op de tv en in de kranten zo veelvuldig tegen Amsterdam aangelopen als in de voorbije dagen.
“Zijn jullie in Nederland echt zulke anti-semieten?”, vroeg de Pens. Hij had er een ongewoon streng gezicht bij opgezet.
“Ik weet het niet”, zei ik. En voegde eraan toe dat ik er al minstens 20 jaar niet meer geweest ben en dat mijn eventuele expertise van dat land en die stad dus allang op de sloop is beland.
Ik had geen zin in Amsterdam. Ik heb er wel een feestelijke jaar of tien gewoond, maar dat waren andere tijden. En De Brulboei schoof aan die als overtuigd LePenist vast zou beginnen over al die vreselijke buitenlanders in Amsterdam. Misschien ook een keertje naar het nieuws gekeken.
Mijn vriend Francies de aannemer kwam aangelopen, vroeg tegen zijn gewoonte in om een glas whisky en begon aan een woedend betoog over de supermarché in het stadje verderop. Een wicht van hooguit 17 achter de kassa had ’m gesommeerd zijn boodschappentas te laten zien. Of ie er wel alles had uitgehaald. Die verdachtmaking van potentiële winkeldief had hij ter plekke nog over zich heen laten gaan, er stond een hele rij klaten achter hem, maar nu, 9 km later, dreigde hij alsnog te ontploffen. “Insulté, insulté!” (beledigd) brieste hij. Nimmer meer zou hij nog met een teen de entree van die consumptiehel overschrijden. Hij vond het er trouwens altijd al te duur.
Om hem wat te kalmeren vertelde ik hem wat mij een paar weken geleden in die winkel was overkomen. De caissière van dienst had me gevraagd of ik soms een leesbril nodig had voor het intikken van de bankpas-code. Vast sympa bedoeld, maar gewoon weggezet als een halfblinde hoogbejaarde. Ik had luid en duidelijk “non” geroepen en liep de deur uit zonder haar een “bonne journée” toe te wensen. Na mijn 9 km later was ik het ontmoedigende incident eigenlijk al vergeten. Jacqueline van de mairie begreep de opwinding niet. Ze kwam juist graag en vaak bij die supermarché, vanwege de afdeling cosmetica.
Nadat de burgemeester in het café beslag had gelegd op zijn flesje mineraalwater kwam hij erbij zitten. Hij hoorde ons aan en wees erop dat we in het dorp nog steeds onze épicerie hebben en dat we dus daar onze boodschappen dienen te doen. Dit met het oog op het voortbestaan van het winkeltje, of eigenlijk wel van het hele dorp. Ik zei dat ik niets anders deed, maar dat het assortiment er vrij beknopt is. Dit in tegenstelling tot het prijsniveau.
Het begon zachtjes te regenen en we hieven de zitting maar op. Teruglopend naar onze auto’s vertelde Francies ineens dat hij weleens in Amsterdam was geweest. Had ie me nooit eerder onthuld en ik was verbluft. “Én?”, vroeg ik. “Eén keer was wel genoeg“, luidde het antwoord.
Thuis zette ik de tv aan. Het ging weer over Amsterdam. Dat vond ik ook wel genoeg.