“Kom”, zei ik vanmorgen tegen de echtgenoot, “we gaan naar de kroeg.”
“Zo ken ik je weer”, was het prompte antwoord. We hadden gisterenavond naar het interview van president Macron gekeken. Nou ja, interview…, als dit journalistiek is ga ik een ander baantje zoeken. Daar zaten twee ‘ja-knikkers’ waar een olieveld in Slochteren nog jaloers op zou zijn, net te doen alsof ze de van tevoren afgesproken en de tot op het bot in het harnas gegoten aankeilertjes helemaal zelf bedacht hadden. De journalistieke mevrouw van dienst was onweerstaanbaar mooi, met een begripvolle glimlach, haar mannelijke collega een timide versie van een labrador op leeftijd. Je wist meteen, hier werd niks en niemand geïnterviewd, dit ging om het plaatje en het praatje. De president glorieerde, en zei voor 20 miljoen kijkers eigenlijk niks wat we al niet wisten. Toneelstukje zonder een woord van aandacht voor de zorg, de horeca en voor ons op het platteland. Maar nee hoor: couvre-feu, de boel op slot van 21-06 uur in 9 steden was de voornaamste uitkomst van deze vertoning. Ik werd er tamelijk depri van.
Dus dacht ik vanmorgen opgewekt (ik heb net een nieuw bed, dus prima geslapen) ik ga gewoon naar de kroeg op het dorp, een aperitiefje drinken met de verse krant van de tabac erbij, even de stemming peilen. Die was niet best.
Heeft niks te maken met die avondklok, die 9 steden zijn ver weg en we worden in Parijs toch nooit serieus genomen, omgekeerd trouwens ook niet. Corona heeft zich bij ons (weinig mensen) nog amper vertoond. En de horeca dicht? Dat is bij ons tussen oktober en Pasen altijd al zo. Wat dat betreft: corona pakt ons niet.
Er speelt bij ons wat anders.
Broodnijd en concurrentie.
Dat zit zo.
Sinds de vorige eigenaren van m’n stamkroeg de boel hebben overgedragen aan – laten we zeggen – mensen die niet van hier zijn, is er een verschuiving gaande in het dagelijkse dorpsleven. Beetje bij beetje zie je stamgasten van vele jaren her, sluipenderwijs verkassen naar de ‘resto rapide’ een eindje verderop. Een café/snack die ze altijd meden als de pest, want hoewel de twee cafeetjes elkaar niet echt naar het leven stonden, was er toch altijd wel een zekere rivaliteit en als je in de ene kroeg kwam, kwam je niet in de andere: je was stamgast in je eigen kroeg, punt uit.
Maar het gevoel is weg in m’n stamkroeg, de ziel is eruit. En hoe hard de nieuwe uitbaters ook hun best doen met een bakje pinda’s bij je glaasje, een verbaasd dankjewel als je gewoontegetrouw je glas inlevert aan de toog als je komt afrekenen, het werkt niet. Zij hupst een beetje rond achter de bar en weet na vier maanden nog steeds niet hoe de kassa werkt. Hij poogt, met twee glaasjes rosé los in de hand, de oversteek naar het terras aan de andere van de weg te volbrengen. En mag blij zijn als ie het er levend vanaf brengt. In de tijd van onze favoriete serveerster Lily stond iedere automobilist op de (nood)rem als zij majestueus het zebrapad over schreed met een dienblad zo volgeladen dat elke Bierstube in Beieren haar wel had willen hebben. En houden. Helaas, dit kroegmanagement niet. Er kwamen krachten van buiten. Een ober die meer ‘lult dan poetst’ om het maar even op z’n Rotterdams te zeggen. En een oberin die exact op haar tijd komt afrekenen ‘want het is haar tijd’. Dat werkt niet, in zo’n dorpje van niks. Dan loopt zelfs de alleroudste stamgast, die gewend was gewoon ‘op de lat’ te consumeren (eind van de week weleens afrekenen), over naar de concurrentie. Want daar is het in elk geval nog een beetje ‘de notre’.
En zo’n ‘couvre-feu’, Parijs is ver weg. Volgens de météo zitten we morgen weer gewoon op het terras van welk café dan ook, zonder ‘masque’. Het venijn zit ‘m hier niet zo in dat virus…
Dit bericht delen op: