Franse autoliefde

di 27 april 2021

Categorieën: , ,

Door Peter Hooft

Er was weer zo’n enquête: volgens 76% van de Fransen is het leven zonder auto niet te doen. En 64% heeft een ‘droomauto’ in gedachten. Die meestal onbetaalbaar is. Wat me het meest verbaasde: 2 op de 5 Fransen hebben een koosnaampje voor hun ‘voiture’. Ik zeg weleens ‘diesel’ tegen mijn 4×4, maar alleen bij het tankstation en dat is dan minder liefkozend bedoeld. Die auto heeft een Japans paspoort.
Ik heb wel enig begrip voor de autoliefde van de Fransen. Citroën, Peugeot, Renault en niet te vergeten Panhard, merken die je tot het Franse erfgoed mag rekenen. Renaultjes die als taxi’s soldaten naar de fronten in de Eerste Wereldoorlog reden, de uitvinding van voorwielaandrijving (‘traction avant’) door André Citroën die vanwege zijn Nederlandse afkomst eigenlijk gewoon Citroen heette. Een diamantairsfamilie die naar Parijs emigreerde. Op school in Frankrijk werd hem verteld dat het beter was er Citroën van te maken.
Zelf zie ik tegenwoordig niet zoveel meer in auto’s van Franse makelij. Ze zijn weliswaar al een tijdje geen wereldkampioen wegroesten meer, maar het ooit onderscheidende technisch vernuft in spraakmakende verpakking vind je alleen nog in het automotive archief. Ik heb in veel Renaults gereden (van het eerste R4tje tot de Dauphine, van de 2e R4 tot de Espace), in de sublieme Peugeot 404, de 504 was nog beter, en in vrijwel het hele assortiment van Citroën heb ik ooit rondgetoerd: uiteraard de 2CV, een Ami, een Mehari, de meesterlijke GS natuurlijk, een BX, CX, noem maar op. In zo’n destijds futuristische DS (Godin) ben ik helaas alleen maar duo-passagier geweest. Die hield er onderweg trouwens mee op, gelukkig vlakbij een treinstation.
Achter de verhuiswagen aan emigreerde ik in een Eend naar Frankrijk, de Daf-truck van de transportfirma stond al zesenhalf uur in de subtropenzon voor de gesloten deur van het opgegeven adres te wachten toen ik aantufte. Sindsdien weet ik hoe je Nederlanders echt kwaad kunt krijgen. Ik gaf Citroën de schuld. Toen de nazaten van André met de XM kwamen, hield ik het merk voor gezien. Zelfs niet het begin van originaliteit.
En nu moet het dus allemaal elektrisch. Ik begin er niet aan, in de wetenschap dat een moderne diesel voor het milieu per saldo minder belastend is dan zo’n accu op vier wielen.
Zoals zo vaak denkt de regering het beter te weten. De hele Franse auto-industrie moet aan het stopcontact en dat mag een paar centen kosten. Bij het ontwerp van de subsidiepot zijn ze het deksel vergeten en dan heb je ook nog regio’s, departementen en gemeenten die uitbundig groen willen kleuren.
Ik las het verhaal van iemand in Parijs die zijn Renault Clio III diesel uit 2010 wilde vervangen door een Renault Zoé (100% accu) die € 32.500 kost. Uiteindelijk betaalde hij maar € 13.500. Door te profiteren van alle subsidies, variërend van regeringssteun, die van Parijs, de regio, tot en met een slooppremie. Terwijl die Clio natuurlijk nog jaren mee had gekund. Als ik het goed begrepen heb, kun je ook makkelijk minstens € 7.000 subsidie krijgen als je een elektro-occasion begeert.
Ik heb geen belangstelling. Wat me echt dwars zit, is dat al die Franse ‘toekomst-gerichte’ auto’s zo op elkaar lijken en dat er internationaal gezien geen tricolore flair meer aan zit. Je hebt dan ook nog dat nieuwe namaakmerk van Citroën: DS. Niks bijzonders en het heeft iets beledigends dat mainstream saaie auto’s vernoemd zijn naar zo’n icoon van de Franse autogeschiedenis. Wat mij betreft is die originele Godin best zo’n Unesco-noterinkje waard.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Of reageer met je Facebook account

Scroll naar boven