“Mooi geweest!”, aldus Francis, mijn vriend de aannemer. Eerder die dag hadden we elkaar op de stoep van de tabac gemaskerd en gemuilkorfd geen hand gegeven. Ik begeerde sigaren en de krant, hij deelnameformulieren aan een reeks loterijen. Geen idee of dat elders in Frankrijk ook zo is, maar in dit dorp is zo ongeveer iedereen tot in de diepst van z’n vezels verknocht aan de kraslootjes en de euromillions. Soms verheug ik me op de dag waarop een door de overheid gesponsorde therapeut zich aandient met een ongetwijfeld niet geneeskrachtig antwoord op de lokale gokverslaving. Ik weet zeker dat die hulpverlener een glaasje krijgt aangeboden en daarna ‘toedeloe’ wordt weggejaagd. Bij eigenwijzigheid zijnerzijds rest dan de klassieke hardhandigheid van pek en veren. Het dorp is in mindere mate gecharmeerd van erkende, of erger nog zelfbenoemde deskundigen die met de bevlogenheid van missionarissen ons bestaan willen fatsoeneren. Met dat verslavende gegok moet het maar eens afgelopen zijn, in ons eigen belang natuurlijk? Dat maken we zelf wel uit.
In een melige bui op het café-terras van weleer, toen de regering qua amusement nog niet de trieste huisregels van het cachot of een andere gesloten inrichting had verordonneerd, heb ik Francis weleens voorgerekend dat hij goedkoper uit zou zijn als hij gewoon was blijven roken in plaats van dagelijks te investeren in kansloze kansen. Zelf doe ik niet in lootjes, ik ben al lotgeval genoeg.
Op de deur van de tabac stond dat we met hooguit 3 mensen binnen mochten wezen. Anders zwaaide er wat. Er stond niet bij wat precies. We loerden door de ruit, twee klanten plus de tabagiste, dat maakte drie. We bleven maar buiten wachten, lang kon het niet duren. Dat was buiten die klandizie gerekend. Francis keek nog een keer en zuchtte: “Mon Dieu!” We kennen iedereen in de village en hij waarschuwde me dat het die even bejaarde als gevreesde tweeling was. Ik wist meteen op wie hij doelde: die twee uit het ‘maison de retraite’ die elk seizoen van haarkleur verschieten. Van rood naar paars. En in het hoogseizoen dan oranje. Nog afgezien van hun artistiek gedachte bestelling bij de dorpskapper reken ik het duo niet tot de toppers in mijn omgeving. Altijd in de drie winkels van het gehucht zorgen ze voor opstoppingen. Niet gewoon boodschappen doen, maar vooral een beetje tomeloos kletsen op niks af. Het gaat nooit over de wereldproblematiek. Zoals wij dat onder normale omstandigheden op het café-terras ook deden toen dat nog mocht, maar dat ligt anders. “Reken op een minstens een kwartier”, zei Francis mismoedig.
Het regende.
De volgende dag was ik alweer in het dorp, om de krant te halen. Ik heb wel internet (althans meestal, bij iets van wind of regen niet), maar ik ben zo’n antiquiteit die meent dat een krant van papier is. Een krant op zo’n scherm ís geen krant, punt. Op weg van de boulesbaan annex parking naar de tabac trof ik Francis en zijn dochter, lid van de vrijwillige brandweer, op de stoep voor de deur van het snackbarretje dat zich ’s zomers als gastro-restaurant aan onwetende toeristen presenteert maar nu als afhaalpunt fungeert, aan de maaltijd.
“Wat moeten jullie hier?”, informeerde ik verbouwereerd. De regen was geëmigreerd, een nog bleek zonnetje bezig met een visum. Op hun bordje lag iets van pasta met paddenstoelen. Er stond ook een pichet rosé.
Ik herkende het tafeltje en de twee stoelen. Die staan ’s zomers altijd bij Francis in de tuin.
“À emporter’ is één ding”, zei hij toen ik ernaar vroeg. Met een vette knipoog liet hij zijn ‘attestation’ zien: niet verder dan 20 km van huis, niet langer dan 3 uur op pad, alles keurig binnen de norm. Hem pakten ze niet. Waar stond geschreven dat je een afhaalmaaltijd niet voor de deur van het afhaalpunt mag nuttigen? Had ie die Macron toch in z’n hemd gezet. Dat beviel hem, die uitdaging de president op z’n nummer te zetten. Desnoods gewoon met eigen meubilair in het hart van het dorp even uit eten, zoals het betaamde. Met een wijds gebaar trok hij nog een stoeltje – zo eentje met hernia-garantie – uit de achterbak van z’n camionette en bood me dat ruimhartig aan. Ik schoof de benen bij mijn vriend en zijn dochter oner het wankele mini-tafeltje en bestelde eveneens een ‘afhaalpizza’. Plus een pichet rosé.
“Mooi geweest!”, zei Francis bij de espresso met een glaasje marc de Provence uit de geheime voorraad van de snackbar. Hij doelde niet op onze lunch, maar op het besluit van de regering om deze onzalige confinement te beëindigen. We bestelden nog zo’n glaasje en proosten op Macron. Maar ja, de ‘couvre feu’, hoe gingen we die avondklok nu weer omzeilen…
Door Peter Hagtingius
Dit bericht delen op:
Geweldig!!
Zaaaalig!!!