Frankrijk én Italië: Vieux Nice!

wo 14 december 2022

Door Rémi de Ridder

Als je in die stad bent, ga je onvermijdelijk naar le Vieux Nice, het historische en meest toeristische hart van ‘la capitale’ van de Côte d’Azur. Wie er woont heeft het liever over ‘la vieille ville’, of in het Nissart, plaatselijk dialect, over ‘vièra vila’. Zo ongeveer elke straatje, steegje en pleintje getuigt er van een geschiedenis die met Italië verknoopt is. Niet dat Nice ooit Italiaans is geweest, zoals vaak beweerd wordt. Italië bestond nog helemaal niet toen het graafschap Nice zo’n 160 jaar geleden door het souvereine Huis van Savoie en Piémonte aan Frankrijk werd overgedaan.
Heel verhaal, die geschiedenis die zo ongeveer in 1388 begon. In de praktijk had Nice een paar eeuwen lang méér met Piémonte en Ligurië te maken dan met de Franse Provence. Dan is het dus zo gek niet dat Vieux Nice het meest Italiaanse ‘quartier’ van Frankrijk is. Wat overigens niet wil zeggen dat je Italië alleen in die wijk tegenkomt.

Geen Italiaan, geen Fransman, maar een Niçois

Voorbeeldje: de dominante Place Garibaldi, vernoemd naar de bewierookte avonturier Giuseppe Garibaldi, Niçois van geboorte (1807-1882) die van Italië een eenheid smeedde. Dat plein lijkt qua architectuur en vormgeving als twee druppels water op de Piazza San Carlo in Turijn. De bouwmeester Antonio Spinelli kon er natuurlijk best wat van, maar allicht bleef zijn scheppingsdrift tot één idee beperkt. Maakt verder ook niet uit. Op die Place Garibaldi denk je onwillekeurig aan wat die legeraanvoerder en staatsman ooit gezegd zou hebben: “Ik ben geen Italiaan, geen Fransman, maar een Niçois”. Om te onderstrepen dat Nice toch echt apart is. En dan heb je dus de schrijver Alexandre Dumas die in 1851 noteerde dat Nice “in principe een Engelse stad is, waarin men af en toe ook iemand van de oorspronkelijke bevolking kan tegenkomen.”

Armoe in trieste straatjes
Eerlijk gezegd was dat eredivisie-flauwekul; zeer waarschijnlijk vertoonde de gelauwerde auteur zich nooit in Vieux Nice. Zoals de Britse en Russische adel die halverwege de negentiende eeuw plat vielen voor de klimatologische charme van de Côte ‘en hiver’ hun neus ophaalden voor de armoe in de trieste achterstandswijk die inmiddels is uitgegroeid tot de voornaamste attractie van de stad. In een overzichtelijk aantal magere straatjes en steegjes in een soort driehoek waar de klok sinds de middeleeuwen juist niet heeft stil gestaan was de voertaal tot zo ongeveer 1860 het Italiaans. Dat de wijk zijn authentieke karakter wist te bewaren, is op een rare manier waarschijnlijk mede te danken aan de destijds ultra-moderne spoorwegen. De eerste treinen finishten in 1864 op een onbebouwd terrein ver buiten de stad. Daar lieten de buitenlandse aristocraten hun ‘palaces’ bouwen. Waardoor een verwarde man als Dumas ging denken dat Nice Engels is. Nooit in la veille ville geweest. Waar juist en vooral de Italianen de sfeer gingen bepalen.

‘Transalpines’ bepaalden de sfeer

Ik heb wat cijfers opgezocht: in 1914 woonden er 30.000 Italianen in Nice, op een bevolking van 143.000. Een krant uit die tijd berichtte lovend over hen, die ‘Transalpines’: dociele en harde werkers! Ze namen hun intrek in de oude wijk waar de vaak zonnig Provençaals gekleurde logementen allicht min of meer betaalbaar waren. Ze voelden zich er thuis en bepaalden de sfeer. Ze hadden – gelukkig maar – geen belangstelling voor ‘vernieuwbouw’. Ze hadden er trouwens ook geen geld voor. In een latere fase kwam het massatoerisme op gang en Vieux Nice werd zo’n ‘niet te missen’ attractie voor de talloze nostalgici maar óók voor de jongeren onder de buitenlandse bezoekers. Waren ze nou in Frankrijk of in Italië? In de wijk verstonden ze de tijdgeest. Restaurantjes, galerietjes en modeboetieks vestigden zich in de vaak reumatisch of misschien romantisch kromgetrokken pandjes uit de zoveelste eeuw. Ze kregen een nieuw verfje en elektrisch licht. Kassa!

De Cours Saleya, toen en nu

Na de demonstratie op de Place Garibaldi ging ik – zoals het betaamt – eerst naar de beroemde markt op de Cours Saleya, niet ver lopen. Alleen door een muur en de weg gescheiden van de zee en onlangs een beetje opgeknapt, meer ruimte voor en tussen de kramen. Groenten, bloemen, kaas, noem maar op, en op maandagochtend antiek en brocante. Onmiskenbaar een méditerrane ambiance, ofschoon afdingen niet op prijs wordt gesteld. Talloze terrasjes, maar over het algemeen worden die – niet alleen om prijstechnische redenen – afgeraden voor een lekkere lunch of een pizza. Je kunt beter even doorlopen naar de Place Rossetti, zo te zien het hart van de wijk. Dankzij de 17e eeuwse kathedraal Saint-Réparate die gewijd is aan de heilige martelaar van de stad. De kerk, gebouwd tussen 1650 en 1699 wordt bekroond door een koepel met veelkleurige dakpannen en is versierd met een gevel die in 1980 opnieuw geschilderd werd. Binnen vind je er weelderige barokke kapellen, de sacristie is van houtwerk uit de 18e eeuw en er zijn relikwieën van de heilige Alexander die vaak aanbeden werd (en wordt) in tijden van droogte.

Per lift naar La Colline

Ik vond: ik moet ook naar La Colline du Château. Lopend best te doen als je fit genoeg bent. Maar er is ook een lift. Er zijn niet veel mensen die het weten, maar sinds 1951 kun je met een oude doch betrouwbare lift naar één van de mooiste plekjes van Nice. Ver boven het stedelijk gewoel, op de hoogste heuvel waartegen de stad gebouwd is, ligt een onwaarschijnlijk rustig en schitterend park met fraaie waterval, van waaruit je geweldige panoramische vergezichten hebt over Vieux Nice aan de ene, en haven en zee aan de andere kant.

De Godin van de overwinning
Iets van 400.000 jaar geleden zouden er al nederzettingen bij het huidige Nice hebben bestaan. Ook die lui van toen hadden kennelijk al in de gaten dat het aan de Côte goed toeven is. In de vierde eeuw voor Christus kwamen de Grieken langs en die stichtten Nikaia, vernoemd naar hun godin van de overwinning Niké. Dat staat voor zegenrijk. Al snel werd het toenmalige Nice een van de drukste handelsplaatsen aan de Liturgische kust. Dit terzijde.

Toch zou ik geen hele vakantie in Nice willen doorbrengen. Een grote, drukke stad (350.000 inwoners) en de stranden (veelal grind) zijn niet je dát. Maar voor een weekeindje kun je volgens nergens beter terecht dan in Nizza la Bella. Nog afgezien de talloze musea twee landen in één en toch apart, de betovering van dat méditerrane, die verleidelijke en onweerstaanbare combi van toen en nu in Vièra Vila.

Armeluis-pizza

Voor ik weer naar huis ging nog even een hapje eten. Ik liep zomaar binnen bij Dù Gésus in de Rue du Jesus. Ik koos voor een salade Niçoise en een pissaladière (oorspronkelijk afkomstig uit het Italiaanse Genua), een pizza-achtige uientaart met ansjovis op basis broodmeel; armeluisvoedsel uit de 14 eeuw, en bij de espresso een glaasje limoncello toe.

Typisch Niçois dus, dacht ik. Alles door elkaar gehusseld, ‘eigen’ specialiteiten en die eigen taal, het Nissart, uiteraard een mengelmoes van Frans en Italiaans. Of, zoals ze hier zeggen: Coura si voù, si poù: issa Nissa! (Quand on veut, on peut: debout Nice!) Vrij vertaald: het kan, als je maar wilt: leve Nice!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Of reageer met je Facebook account

Scroll naar boven