Ik wist meteen hoe laat het was toen ik zaterdagmiddag bij de pizzeria aan het begin van mijn dorpje een ouwe sportcabrio zag staan. Een rooie en behangen met witte slingers. Tegen de thuissecretaris die me me mee was, zei ik somber: “Bruidsslingers”, hij begon over een MG uit de jaren zestig en dat ie zelf wel in een Triumph Spitfire had gereden. Interesseerde me geen bal. Ik ben al tevreden als een auto rijdt en dan het liefst de goede kant op.
In mijn dorp hebben we een megalomaan groot kasteel, privé-bezit van iemand die ik nog nooit in het café heb gezien, en voor dat patspand dat ik eerlijk gezegd spuuglelijk vind, ligt een relatief beknopte tuin die ontworpen is door André Le Nôtre (1613-1700), de tuinenbaas van Lodewijk XIV die ook daar in Versailles nogal wat groen gedoe aanlegde. Bij ons was ie gauw klaar, denk ik. Ongeveer dezelfde schets, maar dan op mini-mini schaal. Als de naam van die greenkeeper er niet netjes bij had gestaan, had ik nooit geweten dat we een heuse hoveling op laarzen aan het werk hebben gezet. Aangenomen dat ie zelf een beetje heeft meegespit. Hadden ze toen al kruiwagens?
Enfin, zo’n château met die tuin, dat is natuurlijk de gedroomde locatie voor een oerklassieke bruidsreportage. Die raken – geloof ik – nooit uit de mode. De trouwlustigen komen met hun entourage en de camerabediende van heinde en verre naar het dorp en doen dan in de tuin wat ze volgens het nooit veranderde instructieboekje moeten doen. Op elke pagina staat: stralen!
Ik heb niks tegen trouwerijen, zelf tenslotte ook al een paar keer gedaan. Maar als een bruidspaar met zo’n heel gevolg naar ons dorp komt, gaat dat altijd met een hoop herrie gepaard. Een stoet auto’s met witte linten, minstens aan de ruitenwissers, en de chauffeurs zitten met hun vingers op de claxon gekit. Dat er een bruidspaar onderweg is, moet met fanfare bombarie worden gemeld. Ik woon een paar kilometer buiten het dorp en ik hoor het toch. Achter het peloton in een spannende wielerkoers wordt minder getoeterd.
Na de foto-shooting in de tuin begeeft men zich naar het café, er bijna recht tegenover. Ongetwijfeld goed geluimd zetten ze ook daar de decibellenkraan wijd open en al helemaal als er na een tijdje diep voor Sire Alcohol is gebogen. Een normaal gesprek is dan voor ons dorpelingen een vrome wens, de vertrouwde sfeer naar gallemiezen.
Daarom werd ik zaterdag zo somber toen ik die versierde sportwagen zag staan. Na een uurtje in het café zei ik tegen de thuissecretaris: “laten we maar gaan.” Hij struikelde nog bijna over de royale sleep van het draperieëngewaad van de bruid en vroeg zich af hoe ze haar met die jurk in die MG gewurmd hadden gekregen.