En het was zo’n mooie ochtend. Zo eentje waarbij je de luiken van je slaapkamer openklapt en uitkijkt over het fabelachtig fraaie. beetje nevelige, Massif de L’ Estérel, waar net het eerste rood van een veelbelovende morgenstond boven de heuvels uitklimt. Zo’n stílle ochtend: met wat wankele krekels die voorzichtig de achterpoten langs elkaar schrapen om de toon te zetten voor een zondoorstoofde dag. Met wat vluchtig vogelgefladder en verder niets. Zo’n ochtend dus, waarop je besluit tot een lange wandelig met de honden, langs het steile bospad dat van het dorp in het dal naar ons huis in de heuvels klimt. Een kronkelig pad, waar je normaal geen hond tegenkomt, behalve die van jezelf. Word ik ineens bijna plat gereden door een Ferrari. Een Ferrari! Met twee van die veel te jonge patsertjes erin. Gewoon, op mijn bospad. Terwijl een aftandse Eend nog groot nieuws is voor de spaarzaam verspreide zonderlingen die hier al sinds de eerste dagen van de ossenwagen wonen. De stokoude en tandeloze François bijvoorbeeld, die wat scharrelt in tuinonderhoud en die zelf nog zo’n ossenwagen bereden heeft, voor hij hem inruilde voor zijn eerste en tevens laatste Renaultje uit de vorige eeuw. Of Colette en Fernand, die de in hun moestuintje verbouwde groentes lopend naar beneden brengen om ze bij de enige kruidenier in het dorp in het schap te leggen en pas betaald krijgen als er ook wat verkocht wordt. Rustige mensen dus. Die ook liever niet door een Ferrari de berm in geplet willen worden.
Ik kan prachtig schelden in het Frans. Na ruim twintig jaar hier, kan ik het zelfs vlekkeloos in dialect. Wat overigens nog iets anders is dan Provençaals, maar ik red me wel. Wat dat betreft dan. Je moet me dus niet in het holst van de ochtend bijna doodrijden. Dan staat de schrikreactie garant voor een volautomatisch vloeiende woordenstroom van indrukwekkende ‘gros mots’. Het deed de heren niets: ze grijnsden wat en draaiden het volume van de boordradio op stadionsterkte. Onder luid ‘boem, boem, boem’ verdween het rode racemonster de bocht om. Maar een Ferrari ligt een beetje laag. De echte muziek kwam dan ook toen de bodemplaat een aantal meters verder met een schurend geluid klemvast op de rotsige en hobbelige bodem kwam te zitten. Ik heb me nog nooit zo snel uit de voeten gemaakt; ik was niet van plan om voor hulptroepje dan wel tolk/vertaler voor lokaal dialect te spelen. Van mij mochten ze het hele eind terug naar het dorp te voet afleggen. Het heeft zeker twee dagen geduurd voordat een takelwagen die sportauto kwam weghalen. Hoe het verder gaat, weet ik nog niet. Maar wel dat dit blijkbaar mijn nieuwe buren zijn.
Het gebied waar ik woon is de laatste tijd nogal in trek bij types die er volgens mij -en het hele dorp- niet thuishoren. Vroeger woonde je hier omdat je de rust en het simpele leven op het Zuid-Franse platteland wist te waarderen. Of omdat je er geboren was natuurlijk. Maar sinds de kuststrook voller en voller is geworden, rukt de import op naar het achterland. Met import bedoel ik overigens ook Fransen uit noordelijker streken, want voor een Provençaal houdt zijn terroir op bij Aix-en-Provence. Alles daarboven is ‘buitenland’ en met Parijs heeft men hier al helemaal niks te maken. Niks op ook: Parijzenaars vallen slecht. Ze kopen -net als de buitenlanders- de huizen op, voor veel te veel geld. Dus komt een lokaal gezinnetje niet meer aan de bak. Dus loopt het dorp leeg, want de vakantiehuizen worden maar af en toe bewoond. Dus redt de kleine middenstand het ook niet meer en sluiten de winkeltjes. Voorgoed. Tegen de grote supermarkt een eind buiten het dorp valt niet op te concurreren. De bejaarde uitbaatster van het krantenwinkeltje heeft de boel opgedoekt en slijt haar oude dag deels op het lage stenen muurtje voor de plaatselijke makelaardij omdat ze anders helemaal geen mens meer ziet.
En sinds het postkantoortje een geldautomaat voor de deur kreeg, is ook daar de loop eruit. De bejaarden en uitkeringstrekkers die er hun centjes kwamen halen, de vele dorpelingen zonder eigen vervoer, het lokale lagere schooltje dat er eens in de zoveel tijd met een klasje kleintjes op excursie kwam. Ze kunnen er nog maar een paar uurtjes per dag terecht. En binnenkort waarschijnlijk helemaal niet meer. Ons café -het enige in het hele dorp, want het tweede is tegelijk met het onrendabele hotelletje waartoe het behoorde op de fles gegaan- is op sterven na dood. Al die nieuwe ‘buren’ willen namelijk wel allemaal leuk en pittoresk wonen, maar vertier en verantwoorde boodschappen pakken ze toch liever ‘serieuzer’ aan. Net als ‘security’, want met de moderne en vaak ook nog eens beroemde medemens (de Beckhampjes, Elton John, Fergie, Richard Branson, Richard Virenque, Brad Pitt&Angelina Jolie, Keith Richards en natuurlijk tal van BN-ers) kwamen de alarmsystemen en de bewaking, waarbij gorilla’s niet schromen om hele wegen af te zetten en ons, lokaaltjes, bijvoorbeeld het eeuwenoude recht van overpad te ontzeggen. En zo gaat het dorp langzaam dood. De nieuwe tijd, net wat u zegt. En schelden heeft geen zin. Ik kom niet verder dan één woord: nostalgie.
Zo wordt je dorp de dood in gejaagd
Dit bericht delen op:
Zo heerlijk herkenbaar!Weer een superverhaal!