Door Peter Hagtingius –
Iemand in mijn naaste omgeving vroeg me het alarmnummer 112 te bellen. Ik wist wel van het bestaan, maar ik had gelukkig nooit eerder contact hoeven zoeken met dat adres.
Ik ben in mindere mate van gecharmeerd van die uitvinding van de heer Bell. Ik associeer getelefoneer met ongelegen.
Ik toetste 112 in en werd verwelkomd door een stukje muzikale onderbuik-ellende waarover Bach en Mozart zouden oordelen: als dit ook ons ambacht is, trekken we de stekker eruit.
Na een minuut of vijf werd de verbinding overgenomen door een poging tot een menselijke stem die me als conserven in blik te woord stond. Ongeschoold als ik ben in ‘les temps modernes’ verwachtte ik een betrokken zorgverlener die zou informeren: wat is er aan de hand?
Ik werd ‘opgenomen’
Ik werd getrakteerd op een uiteenzetting in het Frans: alles wat u nu zegt, wordt opgenomen. Iets over privacy. Mij best, m’n telefoonnummer hadden ze toch al.
Inmiddels drong de lijdende die om 112 had gevraagd op enige haast aan. Dat was buiten die alarmcentrale gerekend, ik kreeg het hele verhaal over mijn ‘opname’ ook nog een keer in het Engels te horen.
Ik wilde helemaal niet ‘opgenomen’ worden, de potentiële patiënte moest dat misschien of juist wel.
Na geruime tijd onderhandelen had ik 112 ervan overtuigd dat een ambulance geen gek idee zou wezen.
Een carnavalsambulance met zwaailicht en sirene
Toen werd het nog spannender.
Men kon mijn huis niet vinden.
Daar heb ik in beginsel begrip voor. Ik verblijf in een Provençaalse rimboe, alleen bereikbaar via een gevaarlijke piste naast een ravijn.
Vanuit het Mercedes-ziekenvervoer werd gebeld, ik nam via de vaste telefoon toch maar op, en opperde de optie: ik kom jullie wel halen. Ik sta zo voor de deur van de tabac in het dorp, moet te vinden zijn, in mijn Ferrari-rode Panda. Tussen Ferrari en rood had ik een fractie van een tiende seconde stilte laten vallen.
Dat zal ze leren, dacht ik.
Er werd achter me aan gereden. Zo’n carnavalsambulance met zwaailicht en sirene. Het was niet donker.
Tamelijk hulpeloos verscheen de wankelende die om 112 had geroepen op het terras. Er gingen tal van administratieve handelingen aan vooraf voor ze tenslotte in die medicinale vrachtwagen werd getakeld. Internationale verzekeringen, een of andere ‘carte vitale’, ik graai niet graag in damestassen en de tijd verliep. ‘Help me, aidez-moi’’, had het tamelijk wanhopig vanuit een badjas op de terrasstoel geklonken.
Ik moest nog een stuk of vijf handtekeningen op rare formulieren zetten. Geen idee wat ik allemaal goedkeurde voor er een brancard ten tonele verscheen.
‘Daar gaat ze’
Ik hoorde daarna een paar autodeuren dichtgooien en ik zwaaide maar zo’n beetje. De sirene en het zwaailicht stonden weer aan. De hond die nog over heb, kwispelde.
Ik liep naar binnen. Op de radio werd ‘Daar gaat ze’, ten gehore gebracht. Die broertjes Clouseau hadden iets anders in gedachten.
Wel een mooi liedje.
Bizar dat je voor een ambulance moet rijden om de weg te wijzen. En dan ook nog zoveel administratie is wel heel vreemd. Ik zou verwachten dat er zo snel mogelijk naar een ziekenhuis gereden zou worden, maar in Frankrijk gaat ‘t kennelijk iets anders.
Hoe gaat het met Renée.