“Mijn God, had ik dit land maar gekend toen ik 25 was”

do 10 augustus 2023

Door Maria Edelman

Nu pas las ik het prachtige boek ‘De kunst van het woord – Zijn mooiste brieven’, een selectie van de 265 brieven van Vincent van Gogh (1853-1890). Die het definitieve bewijs vormen dat de gekwelde Van Gogh behalve een groot schilder óók een begenadigd auteur was. In Zuid-Frankrijk beleefde hij van alles waarover hij heel vaak, óók schreef.

Tuurlijk, het was misschien wel schrikken toen Vincent van Gogh op 21 februari 1888 vanuit Parijs bij ons in het zuiden arriveerde. In Arles, waar hij tot 3 mei 1889 zou verblijven. In een brief aan zijn broer Theo, zijn mecenas, bericht hij: “Nu kan ik je vertellen dat er hier om te beginnen minstens 60 centimeter sneeuw ligt en het sneeuwt nog steeds”. Ja, als je zo met de Provence kennis maakt… Maar zie, drie dagen later, in een brief van 24 februari aan Theo, begint zijn oordeel al te kantelen. “Tot nu toe vind ik het leven hier niet zo voordelig als ik gehoopt had, maar ik heb drie studies af, wat me dezer dagen in Parijs waarschijnlijk niet was gelukt (…). De vrouwen hier zijn heel mooi, dat is geen grap; het museum van Arles daarentegen is vreselijk!” Op 1 mei schrijft hij zijn broer: “De zeden zijn trouwens volgens mij minder onmenselijk en tegennatuurlijk dan in Parijs. Maar met mijn gestel losbandig leven én werken, dat gaat bepaald niet meer samen, en in de gegeven omstandigheden moet ik mij tevredenstellen met het maken van schilderijen. Wat niet het geluk is en niet het ware leven, maar wat wil je, zelfs dit kunstenaarsleven waarvan we weten dat het niet hét ware leven is, lijkt me zo vol leven dat het ondankbaar zou zijn daar niet tevreden mee te zijn.”

En ja, de kosten van levensonderhoud bleven ‘m parten spelen, een van de grote schilders uit de 19e eeuw van wie tijdens zijn leven waarschijnlijk maar één schilderij werd verkocht, kort voor zijn dood. ‘De Rode Wijngaard’, nu in het Poesjkinmuseum in Moskou, werd voor 400 francs door de Belgische kunstenares Anna Boch gekocht. Voordien had alleen de Belgische mecenas Henri Van Cutsem twee tekeningen van Van Gogh gekocht. In een brief van 18 maart 1888 aan zijn vriend en collega Émile Bernard: “Ik ben begonnen met 5 francs uit te geven en nu zit ik op 4 francs per dag. Je zou het dialect van hier moeten kennen en bouillabaisse en aïoli moeten kunnen eten, dan vond je vast en zeker een goedkoop kosthuis.”

Niettemin is hij zeer te spreken over de Provence. Een brief van 19 juni 1888, aan dezelfde Bernard: “En nu ik me een beetje beter georiënteerd heb, begin ik de voordelen hier te ontdekken. Ik voor mij maak het hier beter dan in het Noorden – ik werk zelfs midden op de dag, in de volle zon, zonder enige schaduw, in de korenvelden, en zie, ik geniet ervan als een krekel. Mijn God, had ik dit land maar gekend toen ik 25 was in plaats van er op mijn 35e aan te komen.”

Van Gogh noteerde in die periode in Arles een paar dingen waarvan je kunt zeggen dat ze niet door de tijd ingehaald zijn. Over het lot van de kunstenaar: “De tentoonstellingen, de winkels voor schilderijen, alles álles is bezet door lui die alle geld onderscheppen. En ge moet niet denken dat dit een verbeelding van me is. Men geeft veel geld voor ’t werk als de schilder zelf dood is”. Kritiek op het kapitalisme?

Johan Cruijff zei het hem na

Hij had eens moeten weten hoeveel er nu voor zijn doeken betaald wordt.  En zou Johan Cruijff (‘Elk nadeel heb z’n voordeel’) zich realiseren dat hij Van Gogh napraatte die in een van zijn brieven betoogde: “Geen kwaad zonder baat.”

Hij is druk en in vorm, Van Gogh. Op 5 augustus 1888 schrijft hij aan Bernard: “Ik heb net een portret van een postbode gemaakt – of liever gezegd twee portretten – socratisch type, niet minder socratisch omdat hij een tikje aan de drank is, en daardoor een hoge kleur heeft. Zijn vrouw was juist bevallen, de goede man straalde van voldoening. Hij is vreselijk republikeins(…). Godverdomme, wat een motief om à la Daumier te schilderen. Hij was te krampachtig bij het poseren, daarom heb ik hem twee keer geschilderd.” Dat portret zou later wereldberoemd worden. In een PS bij deze brief  schrijft hij “Cézanne is juist een man die burgerlijk is getrouwd, zoals de oude Hollanders. Als hij een stijve heeft in zijn werk, dan komt dat omdat hij niet te zeer is aangetast door het losbandig leven.”

“Nooit heb ik zoveel geluk gehad”

Uit een brief van 18 september 1888 aan broer Theo blijkt dat de kunstenaar op z’n gemak is. “Want nooit heb ik zoveel geluk gehad, de natuur hier is uitzonderlijk mooi. Alles en overal. De hemelkoepel is van een wondermooi blauw (…). Zodoende heb ik 3 schilderijen van de parken tegenover mijn huis. Verder de twee cafés. Verder de Zonnebloemen (…). De andere studies buiten beschouwing gelaten, zie je dat er heel wat werk is verzet.”

Maar het gaat mis. Angsten en hallucinaties. Verslaving aan de ‘groene fee’, absint? Uit een brief aan Theo van 3 mei 1889 als hij zich vrijwillig heeft laten opnemen in een gesticht in Saint-Rémy-de-Provence: “Ik moet me erbij neerleggen, het is maar al te waar dat een heleboel schilders gek worden (…).  Als ik me weer volop op het werk stort, is het goed, maar dan blijf ik toch nog gek.”

Een retour naar het noorden

Op 13 januari 1890 schrijft hij vanuit Saint-Rémy-de-Provence dat een retour naar het noorden misschien niet verkeerd is. “Ik denk dat ze bij ons in Holland altijd wel enige waardering hebben voor de schilderkunst en dat ze het in een inrichting nauwelijks een probleem zouden vinden om mij te laten schilderen.” Hij beschouwde zijn verblijf in het zuiden als een mislukking, maar iedereen vond en vindt dat hij het karakter van de Provence goed heeft weergegeven: de kleur, de natuur, het landschap, de mensen.

Van Gogh haalde het noorden, maar verder dan Auvers-sur-Oise (in de buurt van Parijs) kwam hij niet. Hij raakte er bevriend met de arts Gachet. Over wie hij op 25 mei 1890 aan Theo schreef: “Hij lijkt me heel verstandig, maar hij is in zijn beroep als plattelandsdokter net zo ontmoedigd als ik in mijn schilderkunst. Dus heb ik hem gezegd dat ik toch graag met hem van beroep zou willen ruilen.”

Zover is het nooit gekomen. Op zondag 27 juli 1890 ging hij schilderen in de velden rond Auvers. Hij schoot er zichzelf in de borst.

Hoe de schilder over schrijven dacht?  “Er zijn zoveel mensen, vooral onder onze vrienden, die denken dat woorden niets voorstellen. Integendeel, nietwaar, het is even interessant en even moeilijk om iets goed te zeggen als om iets te schilderen. Er is de kunst van lijnen en kleuren, maar de kunst van het woord blijft evengoed bestaan.”


Het oordeel van collega-schrijvers

W.F. Hermans: “Onopzettelijk schrijft hij uitspraken neer, die in geen enkel citatenboek zouden mogen ontbreken.”

Jan Wolkers: ”Ik was er ondersteboven van. Ik had met hem niet alleen een geniaal schilder, maar ook een groot schrijver ontdekt.”

Maarten ’t Hart: “Wie hem leest ontmoet een persoonlijkheid, iemand die een pen kon hanteren.”

John Updike: “Zijn brieven vormen een groots literair testament, welsprekend en vol ontboezemingen. De nalatenschap van een uitzonderlijk schilder.”

Charles Bukowski: “Een zeldzaam zuivere stijl.”

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Of reageer met je Facebook account

Scroll naar boven