Toen ik pas in Zuid-Frankrijk was komen wonen, moest ik erg wennen aan de rosé-cultus in de Provence. In mijn tienerjaren, zal ik maar zeggen, kreeg je Mateus-rosé voorgezet, ik denk uit Portugal. Ik vond het ondrinkbare bocht en tot jaren daarna dacht ik bij rosé vooral aan: laat maar. Ondertussen bijgeleerd natuurlijk.
Zo zat ik dus op een terras in Marseille. Met een glas rosé, what else? Begon mijn gesprekspartner me uit te leggen dat ik dat glas in zekere zin aan de oude Grieken te danken had die volgens de overlevering circa 6000 jaar voor het begin van de jaartelling met de wijnbouw ter hoogte van Marseille begonnen.
“Je drinkt nu een wijn die 2.600 jaar oud is”, werd er gegrapt. Onzin natuurlijk. En zeker rosé staat niet bekend als een bewaarwijn, wat overigens ook niet klopt. Het staat vast dat een aantal rosés juist opleeft als ze wat langer in de fles mogen blijven bivakkeren.
Ik ga het straks toch eens uitzoeken, dacht ik. Die historie van de rosé in de Provence, de internationale bestseller die de economie van de regio overeind houdt. En waarvan ik graag een glaasje proef. En toen bleek me dat het maar de vraag is of die klassieke Grieken destijds de eersten waren die perspectief zagen in wijnbouw in de buurt van wat nu Marseille heet. ´t Zou best kunnen zijn dat vroege bewoners van de streek al inheemse wijnstokken gebruikten en dus verstand hadden van een lekker slokje. We weten het niet. Min of meer vaststaat dat Grieken serieus werk maakten van de wijnbouw langs de mediterrane kust.
Een mengelmoes van druiven
Na de Grieken kwamen de Romeinen, de Galliërs, de Catalanen en de Kelten. Die allemaal weer hun eigen druiven meebrachten. Het lijkt waarschijnlijk dat die mengelmoes van druiven uiteindelijk heeft bijgedragen aan het succes van de Provençaalse rosé. Het schijnt zo te zijn dat de wijnen uit de Provence al een grote reputatie hadden toen de Romeinen kwamen. Maar ook dat weet je natuurlijk niet zeker.
De alles verwoestende druifluis
Om tijd te winnen sla ik nu even een heleboel eeuwen over. Want er ging bij ons in het zuiden iets gruwelijks mis aan het eind van de 19e eeuw: de druifluis die zo ongeveer de hele wijnbouw verwoestte. De herbeplanting kwam traag op gang, er werd gekozen voor de Carignandruif, die een hoge oogst combineert met tweederangs kwaliteit. Althans destijds. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw begon de wijnbouw in onze regio weer wat voor te stellen. Mede met dank aan het toerisme. Vakantiegangers ontdekten de charme van de Provençaalse rosé tijdens mediterrane maaltijden.
Er werd van oudsher vooral met de Mourvèdre-druif gewerkt. In een later stadium kwamen daar de Grenache en Cinsault bij. In het voortdurend streven naar kwaliteitsverbetering deden de Cabernet Sauvignon en de Syrah hun intree. Aanvankelijk met wantrouwen bekeken door de traditionele boeren met kleine percelen. Sindsdien gaat het hard. De rosé uit de Provence groeide uit tot een wereldhit. Die op de kaart staat van zo ongeveer alle sterrenrestaurants, van Parijs tot New York, van Marseille tot Tokio. En terecht, zeg ik als rosé-liefhebber. En zonder onze rosé zou de Provence economisch niet overleven.
Die nieuwe kleur
Dat de rosé internationaal zo aan belangstelling heeft gewonnen, is vast en zeker ook te danken aan de ’nieuwe’ kleur van zalmroze tot bijna blank. En je hoeft geen expert te zijn om zeker te weten dat die ontwikkeling allerminst ten koste van de smaak is gegaan. Eerder in tegendeel. Een soort misschien ook wel technologisch kunststukje van de wijnbouwers.
Waarom de consumenten een voorkeur ontwikkelden voor licht gekleurde rosé weet ik niet. Moet ik toch eens vragen als ik weer bij het Maison des Vins Côtes de Provence in Les Arcs-sur-Argens (Var), halverwege tussen Nice en Aix-en-Provence aanleg. Dat ultieme proeflokaal voor rosé-liefhebbers, zoals ik er eentje geworden ben.