Het had gekund, ik had het kunnen halen, en het scheelde niks. Als die champêtre maar niet voor de auto was gesprongen toen ik met een bloedgang richting dorp racete om nog net voor sluitingstijd bij het postkantoortje te kunnen aanleggen. Dat heeft nogal beknopte openingstijden; ben je ’s ochtends voor half twaalf niet binnen, dan ‘mag’ je de volgende dag terugkomen. En nee, ik had me niet verslapen, ik was de hele ochtend druk geweest met het signeren van m’n nieuwe boek, met opdracht erin. Dan wil je toch graag iets aardigs en persoonlijks schrijven, niet gewoon maar ‘veel leesplezier’ of iets anders obligaats. En dan wil je ze ook dezelfde dag nog op de post doen, er wordt op gewacht tenslotte. Dus hup, tegen elven fluks de auto in, het hobbelpad van de berg afgekacheld en dan vol gas de D-zoveel af die naar het dorp leidt.
En ergens halverwege dook die champêtre op. Geen waarschuwingsbord, geen wegblokkade, gewoon een rood aangelopen dikke dorpsdiender die in een theatraal gebaar zijn mollige arm de lucht in zwierde en amechtig op z’n fluitje blies.
‘Aj, ongeluk’, dacht ik eerst terwijl ik vol de remmen inging, alle goden van dienst dankend dat ik nog net voor die volvette knieën tot stilstand kwam. Het gezag draaide zich hautain om, bewust van de macht van zijn plekgebonden autoriteit. Samen, maar dan ieder voor zich, keken we naar de lege weg en wachtten op de dingen die komen zouden. Die namen de tijd. Pas na een minuut of vijf verscheen er uit een zijweggetje een in klederdracht gestoken mannetje met een vaandel dat hij amper leek te kunnen torsen. Hij stak tergend langzaam de weg over, maar haalde zowaar de overkant.
‘Mooi’ dacht ik, ‘hebben we ook weer gehad, kunnen we verder.’
Maar de veldwachter bleef staan. Minuten later snapte ik waarom: de schriele vaandeldrager werd gevolgd door een complete processie. De schutterij voorop, eveneens gehuld in klederdracht, hield de donderbussen nonchalant voor de buik en loste zo nu en dan een schot dat de hele vallei doordaverde en een witte rookpluim voor het gezicht van de schutter achterliet die de schotwolk dan weer met een routineus gebaar wegwapperde. Achter de schutters kwam de pastoor die zijn eigen rookgerei bij zich had en er druk mee heen en weer zwaaide. Op gepaste afstand gevolgd door een achttal vrouwen die een zo te zien loodzware stellage met daarop een heiligenbeeld meetorsten. ‘Foto!’, dacht ik meteen, ‘dit gelooft geen hond!’ Helaas zei de mobiel hartgrondig ‘uuhhrp’ en hield het voor gezien. Ik zag de afdeling historische klederdracht uit beeld verdwijnen, gevolgd door een stoet van eigentijds geklede gelovigen die – de handen devoot ineen gevouwen – achter de processie aansjokten. Ik schatte de gemiddelde leeftijd op riant pensioengerechtigd.
Ik heb het later opgezocht. Ik bleek gestuit op de dorpsheilige die juist die dag haar bestaansrecht vierde met een optocht vanuit de grote kerk bovenin het dorp naar het aan haar gewijde kapelletje tussen de wijngaarden in de ‘plaine’. Daar moet je inderdaad die drukke D-weg voor oversteken. En ik was blij met het engeltje op m’n schouder dat me op tijd deed remmen voor de dikke diender. Maar minder blij met madame de heilige zelf, wier feestje nog de hele dag en tot diep in de nacht duurde. Met een luidruchtig schutterijfestijn, een jeu-de-boulestoernooi, een gigantische aïolimaaltijd en een oorverdovend discobal na, voor de jeugdiger zieltjes. Allemaal tot in detail te volgen vanaf het terras in m’n achtertuin; geluid klinkt ver hier.
Met die post is het trouwens niks meer geworden. Het kan dus een dagje later zijn voor Kijk, Zuid-Frankrijk! op de deurmat valt. En het duurt waarschijnlijk nog langer voor de echtgenoot gelooft dat ik echt – eerlijk waar – zo laat thuis was door een ‘rencontre’ met de heilige maagd.
Dit bericht delen op:
Werkelijkheid of verzonnen het blijft een kleurrijk verhaal.
Vrolijke groet van ongelovige Thomas,
En nog waar gebeurd ook Rob.
Had je toch beter de hobbelige binnenweg genomen, al apprecieer ik wel dat je de D nam.
Haast Max, haast. Maar je ziet wat er van komt :-]