Daar komt een schip geladen…

zo 22 maart 2020

Een longread van schrijver en columnist Caspar Visser ’t Hooft. Zijn nieuwste boek ‘Een hof tot ons gerief’ verscheen onlangs bij uitgeverij IJzer. Hij woont al 30 jaar in Frankrijk en beheert de veelgelezen website https://www.schrijverinfrankrijk.nl

Door Door Caspar Visser ’t Hooft

We staan voor een muur, laag, breed, brokkelig, opgetrokken uit gelige kalksteen. Als een slang kruipt hij voort over de glooiingen van het plateau van de Vaucluse. Nu eens verdwijnt hij uit het zicht, achter een heuvel, een bosje chênes verts of omdat hij op bepaalde plekken niet meer van de rotsige bodem te onderscheiden is. Terwijl de Mont Ventoux met zijn witte schedel op ons neerkijkt, vertelt de gids ons het verhaal van de muur. Het verhaal begint met een schip – en gek, al luisterend begint een oud wijsje in mijn binnenste op te wellen. Wat is dat ook weer voor lied? O ja, een oud kerkgezang: ‘Daar komt een schip geladen’… Ik begrijp het niet: dit lied is een adventslied, over de komst van het heil. Een lied vol hoop en vreugde. En toch, ik heb die wijs altijd zo intriest gevonden, alsof hij niet goed paste bij de woorden die erbij werden gezongen. Zou die wijs dan soms beter passen bij het verhaal dat de gids ons vertelt, en is dat de reden dat hij in mijn binnenste zit te neuriën? Een triest verhaal, een griezelig verhaal, dat ook met de komst van een schip begint: ‘een schip geladen’ met wel iets heel anders dan heil…

In de haven van Marseille
Op de kades van Marseille heerst grote drukte. Schepen worden gelost en geladen. Even verderop wordt in stalletjes verse vis verkocht. Een processie komt langs, ter ere van de een of andere beschermheilige van de stad. Overal krioelt het van de kinderen. Op blote voeten banen ze zich een weg tussen de benen van de volwassen mensen door. “Eh, gare à toi, le pequenod!” Wie schreeuwen het hardst? Die kinderen, of de visverkoopsters, of anders de meeuwen die door de blauwe lucht zweven? Op het havenhoofd, met uitzicht op de flonkerende zee, zitten Antonin en Marie-Rose. Ze houden elkaar bij de hand, ze kijken elkaar in de ogen. Ergens vanuit een hoger gelegen stadsdeel komen de doffe tonen van een kerkklok aanwaaien. Er wordt een dodenmis gelezen. Antonin kijkt op, het is alsof even een schaduw over het omringende schouwspel heeft gestreken. Het lijkt maar zo. Alles is even blauw, en tintelend, en vol leven. Met ook de eilanden in de verte, en met die driemaster, van Hollandse makelij – Le Grand Saint Antoine – die voor het île de Pomègues voor anker ligt, in quarantaine, voordat hij de haven binnen mag varen om daar te worden ontlast. Zoals met zoveel schepen gebeurt wanneer ze terugkomen uit de Levant. Kostbare stoffen, afkomstig uit Damascus – zo weet de oude Justin van de ruelle des Fossoyeurs Antonin te melden. Hij heeft zich naast het vrijende paar opgesteld en tuurt ook in de richting van de eilanden. Wat hij niet weet, is dat in de balen stof die in het ruim van het schip liggen opgetast, in de vouwen en plooien ervan, onheil op de loer ligt.

Aan boord van de Grand Saint Antoine
Justin van de ruelle des Fossoyeurs zwaait met zijn stok. Een vissersboot komt binnenvaren. Mannen wuiven terug. Dat is mijn neefje – legt Justin uit: de kleinzoon van Céleste, mijn zuster, die drie jaar geleden aan de tyfus overleed, God hebbe haar ziel. Dit is de eerste keer dat hij uit varen is gegaan. Antonin herkent enkele van de mannen in de boot, allen ervaren vissers. Ook de jongen die hoogst bedrijvig bezig is met de netten aan boord, en die niet ouder kan zijn dan twaalf, heeft hij al eens eerder gezien. Antonin moet onwillekeurig denken aan de eerste jaren dat hijzelf visser op zee was. Nu werkt hij voor zijn oom, die nettenmaker is, aan wal. Toch, als hij zo naar het water tuurt, naar alle schepen en scheepjes die daar vrolijk in de baai ronddobberen, dan wil het wel eens voorkomen dat hij vol nostalgie terugdenkt aan de jaren op zee. Marie-Rose heeft dat wel in de gaten. Ze knijpt even zachtjes in zijn hand. Over die boten en bootjes gesproken, een van die bootjes vervoert een lijk. Ze hebben dat lijk zo-even vanuit de Grand Saint Antoine naar beneden gehesen. Nu vaart het bootje naar het hospitaal, op de kade. Maar dit weten Antonin, Marie-Rose, Justin van de ruelle des Fossoyeurs niet. En ze weten ook niet dat sinds de Grand Saint Antoine uit Tripoli, de Syrische kuststad, is vertrokken, negen mensen aan boord zijn overleden.

In alle wijken luiden doodsklokken
We schrijven half juni, anno domini 1720. In alle wijken van Marseille luiden de doodsklokken. Een grote donderende geluidsmassa. De pest heeft Marseille bezocht. In de balen stof die de Grand Saint Antonin vervoerde, kropen vlooien rond die besmet waren met het ‘bacil van Yersin’, anders gezegd met de beruchte builenpest. En in weerwil van alle quarantainevoorschriften (voor schepen afkomstig uit de Levant), waren deze balen stof nog voor het einde van de vereiste periode van veertig dagen aan wal afgeleverd. Lichtvaardigheid? Eigenbelang (het ging om kostbare stoffen)? Wie zal het zeggen? En wat doet het er nog toe? De pest woedt, eist tientallen slachtoffers per dag. Honderden op een dag. Hé – denkt een meeuw, die in de lucht rondcirkelt: Waarom is het opeens zo doodstil in en om de stad? Wie zal hem antwoorden en zeggen dat er nu opeens niemand meer is om de klokken te luiden? De pest doet zijn werk in stilte: vanaf einde augustus zijn er dagen dat er per dag wel duizend mensen bezwijken. Binnen een paar maanden verliest Marseille één derde van haar bevolking. Men schat het aantal slachtoffers in de Provence (want de ziekte wist zich al gauw ook buiten de muren van de stad te verspreiden) op zo’n 100.000 zielen.

De Provençalen tegenhouden?
Onze gids legt ons uit dat de muur waarvoor we staan enkele maanden na het uitbreken van de pest werd gebouwd om de bewoners van de Provence ervan te weerhouden het pauselijke staatje van Avignon en omgeving (de zogenaamde Comtat Venaissin) binnen te dringen. Men hoopte op deze manier een verspreiding van de ziekte over de grenzen van de Provence te voorkomen. Het bleek vergeefse moeite. De muur waarvoor we staan heet trouwens nog steeds ‘le Mur de la Peste’ en is thans een van de vele toeristische attracties die de altijd blijde, zonnige Provence biedt. En dat liedje, dat niet ophoudt in mijn brein rond te spoken, wat moet ik ermee? Zo vol hoop en vreugde de woorden, zo intriest de wijs. Of brengt het laatste vers verzoening? ‘En daarna met hem sterven, om met Hem op te staan en ‘t leven te verwerven, gelijk Hij heeft gedaan.’ Ik hoop het, voor Antonin en Marie-Rose, voor de oude Justin en voor de twaalfjarige jongen in die vissersboot die zo druk met de netten aan boord bezig was, en die daarna vol trots aan wal stapte: hij kwam terug van zijn eerste tocht op volle zee.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Of reageer met je Facebook account

Scroll naar boven