Waarschijnlijk is er door niemand zo mooi over de Provence geschreven, een kind van de streek, met hart en ziel verknocht aan zijn ‘roots’.
“Je suis né dans la ville d’Aubagne, sous le Garlaban couronné de chèvres, au temps des derniers chevriers.” (“Ik ben geboren in Aubagne, aan de voet van de met grazende geiten omkranste Garlaban, ten tijde van de laatste geitenhoeders.”)
Zo begint Marcel Pagnol ‘La Gloire de mon père’, het eerste deel van het tweeluik waarin hij zijn gelukkige jeugd in de Provence beschrijft, en dat hem wereldberoemd zou maken. En dat terwijl hij er eigenlijk van overtuigd was dat hij er niks van kon. Het tegendeel bleek waar; weinig schrijvers hebben hun jeugd zo indringend mooi en herkenbaar beschreven als Pagnol. Het schooltje dat hij bezoekt in de Provence van rond de vorige eeuwwisseling, zijn plezier en zijn verdriet; het portret dat hij schetst van zichzelf als klein jochie is schitterend. Maar Pagnol, die toen al een gevierd cineast was, kon in het begin amper geloven dat hij het nu ook in ‘de letteren’ gemaakt had. Wel dus.
Eerst maar even nader voorstellen
Marcel Pagnol (28-02-1895 – 18-04-1974), werd geboren in Aubagne, in de Provence. Op de middelbare school in Marseille richtte hij, samen met enkele medeleerlingen, het tijdschrift Fortunio op, het latere Cahiers du Sud. In 1915 was hij reserveleraar op verschillende scholen. In 1923 werd hij leraar op het Lycée Condorcet in Parijs.
In 1926 schrijft hij een aantal toneelstukken. In 1930 wordt hij bekend bij het grote publiek met Topaze. Zijn stuk Marius dat in hetzelfde jaar verschijnt, is eveneens een groot succes. Daarna volgen minstens zo grote succesnummers: Fanny (1932) en César (1936), in een grijs verleden voor de Nederlandse televisie bewerkt door Willy van Hemert, met Ko van Dijk in de hoofdrol.
Tussen 1931 en 1954 heeft Marcel Pagnol ongeveer 21 films gemaakt.
In 1945 trouwt hij met Jacqueline Bouvier, die in veel van zijn films een rol speelt. Haar bekendste rol is die van Manon de Florette in Manon des Sources (1952). In 1946 krijgen Jacqueline en Marcel een zoon, Frédéric. In datzelfde jaar treedt Marcel Pagnol toe tot de Académie Française, als eerste cineast ooit. Met zijn jeugdherinneringen (‘La Gloire de mon père’ en ‘Le Château de ma mère’ bewees hij zich tenslotte ook als schrijver.
Marcel Pagnol ligt samen met zijn vrouw en andere familieleden begraven op het gemeentelijke kerkhof van La Treille
Het droomdecor van de Provence
Pagnol zette alles af tegen het unieke decor van de Provence, waarin verstilde dorpjes waarvan de daken zinderen in de zomerzon, terwijl in de nauwe straatjes geen straaltje licht het hobbelige plaveisel bereikt. Doorstoofde dennenbossen, met de onmiskenbare geur van hars die langs de oude stammen drupt. Het intense parfum van tijm, van rozemarijn, van uitgestrekte lavendelvelden in al hun paarse schoonheid, tot aan die verre einder waar altijd weer het intense azuur van de Mediterranée wedijvert met het glasheldere blauw van de wolkenloze Provençaalse hemel.
“Toen begonnen de mooiste dagen van mijn leven”, noteert Pagnol als de familie voor het eerst voor de zomervakantie is neergestreken in La Bastide Neuve (bij het dorpje La Treille), het huis in de heuvels dat centraal staat in Pagnol’s herinneringen.
Doortrokken van heimwee naar toen
“Als ik ging slapen, half bij bewustzijn, besloot ik elke avond om bij zonsopgang op te staan, om geen minuut van de wonderbaarlijke volgende dag te verliezen. Maar ik opende mijn ogen pas tegen zevenen, kwaad en knorrig alsof ik de trein had gemist.” Waarschijnlijk is er door niemand ooit zo mooi over de Provence geschreven als door Marcel Pagnol, kind van de streek en er met hart en ziel aan verknocht. Ook al brak hij pas echt door in Parijs, al zijn werk is doortrokken van heimwee naar toen, en in alles herken je de poging om de verloren tijd te hervinden en alsnog stil te zetten. Niet alleen in zijn jeugdherinneringen, samengevat in ‘La Gloire de mon père’ en ‘Le Château de ma mère’, maar ook in ‘L’Eau des collines’. Deze roman in twee delen (‘Jean de Florette’ en ‘Manon des sources’) is gebaseerd op zijn film ‘Manon des sources’, en zette de filmmaker Pagnol ook als scribent op de kaart. Later zijn van deze roman opnieuw twee films gemaakt.
Ook Fernandel voelde zich er bijzonder thuis
Maar ook in de eerste edities van zijn destijds zo geroemde en geliefde Provençaalse films proef je tot op de dag van vandaag nog altijd het plezier waarmee ze zijn gemaakt. Logisch, Pagnol speelde telkens een thuiswedstrijd.
Aan zijn eerste films werkt Pagnol nog vooral in studio’s in Parijs, maar in de zomer van 1933 verkast hij met zijn equipe naar La Treille bij Marseille om daar, op locatie, met vrienden in de hoofdrollen, voor zijn plezier een film van een uur te draaien: ‘Jofroi’. Pagnol schrijft elke dag de dialogen, er is tijd voor uitgebreide lunches, als de filmmakers het even niet meer weten spelen ze een potje ‘pétanque’. Het is één grote Provençaalse familie die daar het Zuid-Franse leven in al zijn eenvoud én glorie op celluloid vastlegt.
Pagnol draait graag op locatie, maar al snel blijkt een studio ter plekke onontbeerlijk om niet steeds naar Parijs op en neer te hoeven. Pagnol begint bescheiden. Maar al snel wordt de studio uitgebreid en uiteindelijk ontstaat er nabij Marseille een Hollywood op zijn Frans, dat als verlengstuk van het Provençaalse landschap dient, en waar met name uit de regio afkomstige sterren als Fernandel zich bijzonder thuis voelen.
Alsof de tijd heeft stil gestaan
Talloze locaties uit de films en boeken van Pagnol zijn nog altijd terug te vinden in de huidige Provence. Een aantal helaas onherkenbaar ‘verminkt’ door de moderne tijd, maar andere nog geheel intact, alsof de tijd heeft stil gestaan. In La Treille bijvoorbeeld (tegenwoordig vrijwel opgeslokt door Marseille), waar veel van zijn verhalen zich afspelen, is de dorpsfontein dezelfde als die uit ‘Manon des sources’. La Bastide Neuve, waar de familie Pagnol de zomervakanties doorbracht, bestaat nog, maar ligt niet meer aan ‘het einde van de wereld’. Het kasteel uit ‘Le Château de ma mère’ (Château la Buzine), waar Pagnol zijn filmstudio had gedacht, is er ook nog, al heet het nu ‘Le Parc des Sept Collines’. En gelukkig is er het magnifieke decor van de Provence voor het overgrote deel onaangetast gebleven. Jawel, dorpjes zijn dorpen of zelfs stadjes geworden, en meegegroeid met de moderne tijd. Er ligt meer asfalt, en het Marseille van ‘café de la Marine’ uit ‘Marius’ en ‘Fanny’ bestaat echt niet meer. Maar er is nog veel, zó veel van toen, dat een excursie in de voetstappen van Pagnol méér dan rechtvaardigt.
En er zijn er genoeg. Van een eenvoudige rondleiding van een uurtje door La Treille, tot en met een dagmars langs alle markante Pagnol-locaties in de wijde omgeving. Hij filmde bij voorkeur daar waar het allemaal gebeurde. Veel van die unieke plekjes zijn er nog.