“We hebben vanmorgen nog even gezwommen.” Ze zei het zonder blikken of blozen, mijn vers uit Nederland overgekomen vriendin. Haar amant knikte bevestigend, “mooie ochtend, het water was nog 14 graden.”
Bij mij liepen de rillingen van afgrijzen over de rug. Zwemmen! 14 graden!
“Moeten jullie dood?”
Ze keken me niet begrijpend aan van over hun lunchbordje ‘croustillant de crevettes grises’ (garnalenkroketjes in goed Nederlands). We zaten op het terras van een favoriet eethuis een dorp verderop. Zij in een luchtig zomerjurkje en ballerina’s onderaan de blote benen, hij in poloshirt met korte mouwen, de echtgenoot en ik in schipperstrui en spijkerbroek; we vonden dat het nog net kon, buiten lunchen, zij vonden het héérlijk weer. De zon scheen, absoluut. Maar er stond een vilein windje en uit ervaring weet ik dat je dat in dit jaargetijde niet moet onderschatten als je gevrijwaard wilt blijven van verstijfde spieren en onverhoedse griepverschijnselen. Als ‘sudiste’ dan hè.
Kijk, het zal wel waar wezen wat ze zeggen, dat je op een klimaat raakt ingesteld. In elk geval verbaas ik me al jaren niet meer over het Provençaalse gebruik om – zodra de thermometer beneden de +10 komt – het hele scala aan ski-jacks, wollen sjaals, dikke wanten en moonboots uit de kast te halen. Oók als de zon stralend aan de hemel staat. Groot gelijk hebben ze. En ik zal het, net als zij, niet meer in m’n hoofd halen om me tijdens warmere winterdagen in korte broek en hemdsmouwen in het openbaar te vertonen. Ook al omdat je dan meteen als toerist door de mand valt. “Tas vú Renée? Shórts ! Ils sont fou, ces Bataves!”
Gasten die met graagte de wintermaanden bij ons doorbrengen (een uurtje in de auto en je kunt fantastisch skiën, een uurtje de andere kant op en je zont op een terrasje aan zee) leg ik ook altijd omstandig uit dat de mensen hier het echt koud hebben. Dat ze oprecht bezorgd menen dat die in korte broek gestoken melkflessen hun leven op het spel zetten. Als je dan – zoals een stoere kennis onlangs deed – ook nog eens voor de deur van het lokale café een stoel buiten zet, een glas melk bestelt en erbij vertelt dat dat de nationale drank van Nederland is wordt er al bijna een ambulance gebeld.
De eerste keer dat ik, zo’n kwarteeuw geleden, bedacht dat ik best een winterse zonvakantie in m’n nieuwverworven hutje in het zuiden kon doorbrengen ging ik er net zo onbevangen tegenaan als al die andere noorderlingen. In een snijdende zuidwester werd de auto volgestouwd met overtollige huisraad die dáár wel van pas zou komen. Plus een klein koffertje vakantiekleding. T-shirts, een korte broek. De subtropen, nietwaar? Had de makelaar niet gezegd dat ze er met de kerst doodgewoon buiten lunchten?
“Frisjes”, hield ik mezelf voor toen ik na 1400 kilometer eindelijk in het holst van de ochtend mijn sleutel in het slot kon steken. Het huisje was donker, klam en koud, de hoofdschakelaar hield zich verstopt in een klemmend kasje dat zich pas na veel duwen en trekken liet openslopen. Toen was er licht, van een pover peertje aan het plafond in de woonkamer. Ik ging op zoek naar het elektrische kacheltje dat de vorige eigenaar had achtergelaten. Dat deed het precies tien seconden; toen sloegen de stoppen door. Dan eerst maar een paar uur bijslapen in het klamme bed, dat we vonden bij het vlammetje van m’n onafscheidelijke Zippo. Maar met de ochtendzon kwam de warmte. En in T-shirt en korte broek deed ik de boodschappen voor de lunch, daarbij meewarig bekeken door de adequaat winterbestendig ingepakte lokale bevolking.
Bij de ‘quincaillerie’ vond ik na veel zoeken verweerde kartonnen doosjes met stoppen, fusibles. Ik had de keus uit zes stuks, allemaal verschillend van grootte en ampère. Voor de zekerheid kocht is van elke soort een doosje. Ik heb ze geprobeerd en niet één paste. Ze verdronken als het ware in veel te grote gaten, of ze bleken er met geen mogelijkheid in te proppen. En in een wanhopige poging om met grof geweld het laatste zekeringetje op het verkeerde hokje te heroveren, ontwrichtte ik het hele ‘tableau électrique’. Die avond werd het alleen in de woonkamer een beetje warm dankzij de kuchende, nog niet geveegde open haard. Het werd de koudste zonvakantie die ik ooit heb meegemaakt. Pas na een paar dagen wist iemand in de dorpskroeg me te vertellen dat ik gewoon een hoger vast tarief moest aanvragen bij de EDF (de stroomleverancier). Zomerwoninkjes zoals het mijne, worden in de winter zelden bezocht en verbruiken mondjesmaat stroom; ze krijgen dus van de EDF een aantrekkelijk klein vast tariefje. Wie meer wil, moet dat vastrecht verhogen en krijgt meer stroom. Je moet het maar weten.
Intussen heb ik veel bijgeleerd. En af. Daar denk je niet over na, dat gaat vanzelf. Je realiseert je pas echt weer dat je verzuiderlijkt bent als iemand je vertelt dat ie met 14 graden gezwommen heeft.
Mwah, daar kan ik eigenlijk best mee leven.
Dit bericht delen op:
Warme kleding draag ik graag.
Herfstige groet,
René
Helemaal mee eens. Ik moet er niet aan denken. Ik loop al weer een tijdje met mijn trui, en dat bevalt mij goed.
Groetjes
Jos
Ils sont fous ces “nollandais” . . .
hier in ‘t zonnige zuiden brandt de houtkachel weer elke avond
warme groet Ineke
Wat komt mij dat bekend voor! Als ik dit lees waan ik mij weer terug in Frankrijk. Ik geniet iedere keer van de verhalen.
Merci Roos.