Er moest een lullig tankje benzine voor de debrousailleuse. Dat haal je op het dorp, bij de dorpspomp die sinds een jaartje bestaat uit een diesel- en een 95 sans plomb-betaalautomaat. Omdat Patrick, de garagist, de boel in zijn eentje moet runnen sinds zijn vrouw -die voorheen de kassa bediende- na de geboorte van hun eersteling besloten heeft full time moederkloek te moeten wezen. Eerst nog met zo’n knusse larvenbak achter haar kantoorstoel in het glazen hokje naast de werkplaats. Maar al snel vond zij dat ze het wurm de garagegeuren niet meer kon aandoen en sindsdien huist ze thuis. Dat afscheid van haar arbeidzame leven ging gepaard met nogal wat publiek verbaal geweld. Ik was er een keer getuige van, de garagist schrompelde bij elke uithaal verder ineen. Mijn vriend de kleine aannemer, die mede-getuige was, mompelde net iets te luid: “Truie” (zeug), en ik zag de garagist nog verder inklinken. Hij werkt zich te pletter, voor haar, voor zijn versgebakken gezinnetje, en het resultaat is dat hij zich tot aan zijn nekharen in de schulden heeft moeten steken voor zo’n automatische betaalpomp. Omdat ie dan kan doorsleutelen en niet voor elk minitankje debrousailleusebenzine onder een motorkap vandaan hoeft te klauteren. Zodat er nog wat te verdienen valt. Maar wat hij verdient gaat merendeels naar de bank, vanwege de lening die hij moest afsluiten om zo’n zelftankpomp te financieren. En die is -net als straks waarschijnlijk de hele garage- van de bank. We doen in het dorp met z’n allen ons best om dat te voorkomen. We tanken bij Patrick, we laten onze auto bij hem repareren als het niet te ingewikkeld is, en er geen gespecialiseerde dealer met hoogwaardige computergestuurde meet- en regelapparatuur voor de modernste technieken aan te pas hoeft te komen. Die heeft Patrick niet. Wel een hulpje, Marie. Een welgevuld ouwelijk meisje dat in morsigheid wedijvert met haar ooit als ‘bleu de travail’ begonnen werkkleding. Maar ze heeft talent voor het vak en de middenklassertjes van een jaar of tien, twintig, dertig jaar oud (de meeste hier) kun je rustig voor een ‘vidange’ of een simpele ingreep aan haar overlaten. Je moet haar alleen niet opzadelen met klanten, daar zijn haar sociale vaardigheden niet op afgestemd. En je moet haar al helemaal niet ergens halverwege de rug aantikken als ze boven haar hoofd onder de brug staat te sleutelen. Dan kan zo’n Engelse sleutel weleens heel onverwachts naar beneden suizen.
Aan de tegenovergelegen pomp waarbij ik m’n plastic tankje vulde, was een prachtige donkergroene Jaquar XJR gestopt, een klassieker met nog zo’n springend jachtluipaard op de neus. De bestuurder -onmiskenbaar een Nederlander- in veel te vroege korte broek en vakantiepolo, leek me óf een kersverse tweedehuisbezitter met teveel geld, óf een verdwaalde vakantieganger met dezelfde makke. Maar hij moest wel tanken. En die betaalautomaat die voor het dorp en mij geen geheimen meer heeft, is niet de makkelijkste. Je moet van alles intikken in het Frans, je moet de juiste brandstof kiezen, de juiste van de twee pompen aanwijzen, opgeven hoe je gaat betalen, of je wel of geen bonnetje wilt en nog zo het een en ander. Pas dan gaat het ding tot actie over en kun je met een gerust hart de slang loshaken en je tank vullen. Dat wilde de Nederlandse buitenlander niet echt lukken. En terwijl ik het dopje op m’n tankje schroefde zag ik hem vanuit een ooghoek de garage in lopen op zoek naar assistentie. Het zijn ruime deuren, die van de garage, je hebt goed zicht op het interieur. Ik zag de Jaguarman even aarzelen op de dorpel en toen naar de brug lopen waaronder Marie verwoed aan een Peugeootje 205 stond te sleutelen. Toen hij zijn hand naar haar uitstak wilde ik nog waarschuwen, heus wel. Maar het was al te laat. Met een voor haar volumineuze omvang katachtige draaisprong dook ze onder de brug vandaan en liet de Engelse sleutel rakelings langs de Hollandse bleekneus suizen. Het duurde even voordat beiden zich hadden hersteld, Marie weer onder haar Peugeootje dook en de tweedehuistoerist weer naar buiten wankelde om aarzelend aan een nieuwe poging tot betaalpompkraken te beginnen. Ik kon het niet langer aanzien hoe hij met z’n premium creditcard probeerde brandstof aan het apparaat te ontfutselen.
“Je had het natuurlijk ook gewoon aan mij kunnen vragen” zei ik nonchalant terwijl ik het debrousailleusetankje in m’n doorleefde 4×4 parkeerde.
Oké, ik moet toegeven dat ik er in m’n dagelijkse werkkloffie niet echt uitzie alsof ik net van de rode loper in Cannes kom, maar de blik waarmee deze ‘heer’ me van hoofd tot voeten opnam was ronduit vernederend. En voldoende.
In een poging zich te herstellen en te redden wat er te redden viel probeerde hij nog een charme-offensief. Maar ik was al ingestapt. “Fijne dag nog”, wuifde ik vanuit m’n open dak. Tot aan de bocht in de weg zag ik hem staan in mijn achteruitkijkspiegel, naast zijn peperdure blitsmobiel zonder benzine. Toch benieuwd of hij en Marie er nog uitgekomen zijn.
Dit bericht delen op:
ha ha prachtig verhaal .
Dat vond ik achteraf eigenlijk ook wel Susan. Maar toen was ik al een beetje afgekoeld ;-]
Geweldig !!!
Merci Elly.
Prachtig en herkenbaar. Zal de term “larvenbak” onthouden!
Da’s Rotterdams Steven :-]
Heerlijk, herkenbaar verhaal. Dankjewel!
Graag gedaan Anneke, merci!
hahahaha, gna
lekkerrr
Geweldig!! En dan…. larvenbak… hoe kom je erop!!??
Dat is onvervalst Rotterdams Angélique :-]
En zeg dan maar eens dat het dorpse leven in Frankrijk saai is en dat er nooit iets gebeurt. Maar je moet natuurlijk wel oog hebben voor dit soort gebeurtenissen.
Saai Toos? Hier? Never a dull moment :-]