Het wilde niet, dit weekeinde, met het weer. Normaal gesproken hangen we begin april al in hemdsmouwen rond op het terras, maar zelfs de straffe mistral bleek niet in staat het treurige regengordijn te verjagen. Dus troonden we onze bezoekende Nederlandse vriend die tevens advocaat is, vandaag ter compensatie mee naar het dorpscafé voor wat lokaal vermaak. Het was druk, veel dorpelingen in paasbest pak, een aantal zelfs met das. Nou ja, das. Een smal reepje leer hier, een wollig breiwerkje daar, uit opa’s garderobe geërfde antiquiteiten. De advocatenvriend kon er niet over uit: “Dat kom je bij ons nou echt niet meer tegen,” fluisterde hij achter de hand, om geen aanstoot te geven. ’t Blijft een advocaat tenslotte. “Zelfs niet bij een sollicitatiegesprek. Jasje kan, maar een dasje? Dan val je meteen af. Dat is zó 2.0.”
“Pardon?”
“Dan word je gezien als een echte streber, als een ellebogenwerker, als een gladjakker, een potentiële graaibankier zeg maar. Is het je niet opgevallen dat steeds meer ‘hooggeplaatste pakken’ ook al geen das meer dragen? Claus begon ermee, en de trend zet door. Kijk naar de tv, hoe weinig daar nog dassen op het scherm verschijnen, kijk naar politici, Rutte met zijn open boordje! Dat straalt vertrouwen uit. Die das van Samsom nekt hem.”
“Maar dat is pure dascriminatie!”
De term schoot me, ook een glaasje verder, zomaar te binnen. Hij grinnikte en bestelde nog een rondje: “Nou, als ik zie wat er hier aan dassen rondloopt, is dat misschien niet eens zo’n slecht idee.”
Ik keek om me heen en moest toegeven dat de antiquair aan de overkant van het pleintje er waarschijnlijk wel handel in zou zien.
Toch iets om over na te denken. Ik heb een collectie dassen. Opgebouwd in een voormalig bestaan als razende reporter, waar je als meneer een das en als mevrouw een sjaaltje kreeg van de firma waar je beroepshalve langskwam. Ik koos -dwars als altijd- voor de das, hetgeen soms enige overredingskracht vergde. Ik koester dus halsstroppen van de KLM helikopterclub en van Air France, van Alitalia, TAP, Aer Lingus en Air Afrique, van het Oostenrijks skiverein, het Waals verkeersbureau en de London Football Association, de Hiswa, Unilever, ABN-Amro (toen nog smetteloos), Feyenoord, studentencorps Sint Laurentius, roeivereniging Slagvast, bakkerij Europoort en nog zo het een en ander. Met enige regelmaat knoopte ik er eentje om. Stond me goed, vond de echtgenoot. Maar dat was vroeger. Misschien moest ik zo langzamerhand maar eens…..
“Renée, ça gazouille?” (Alles kits?) Ik schrok op uit mijn overpeinzingen en keek in het iets te rood aangelopen gelaat van Alain, de lokale boulanger in ruste. Dat was hem aan te zien, van broodplankje uitgedijd tot zoete suikerbol sinds zijn pensionering. Over zijn magistrale ‘en bon point’ hing een buikbrede das gedrapeerd met daarop een niets verhullende uitsnede van ‘le déjeuner sur l’herbe’; inderdaad, dat schilderij met die blote dame van Manet, uit 1863. Ze zwaaide vervaarlijk richting mijn glas terwijl Alain zich bukte voor de begroetingskus.
“Bèn Alain. Et comment va tu?”
Hij hield zijn hand op buikhoogte, palm naar onderen, en bewoog hem traag horizontaal heen en weer. Wat zoveel wilde zeggen als ‘gaat wel’.
Ze hadden net de oude Gérard begraven. “Je weet wel, die vroeger de garage twee dorpen verderop had. Toch nog mooi negenentachtig geworden. Hij wilde dat iedereen een das zou dragen op zijn begrafenis, hij hield van netjes als hij uit de smeerkuil was gestapt en zijn ‘bleu de travail’ kon afstropen. Nemen we er eentje op zijn gezondheid?”
Ik had Gérard niet gekend, maar op een respectabele dode moet je klinken en zo’n dorpscafé moet ook overleven, dus knikte ik de kroegbaas bemoedigend toe, terwijl Alain met de dasdame de pastisrestanten uit het vorige glas van zijn mond afdweilde. Toen hij zich aan de bar had teruggetrokken fluisterde ik misschien net iets te vilein tegen mijn advocatenvriend: “Zó 2.0 dit dorp hier. Ze dragen zelfs een das om een dode te plezieren.”
Hij knikte. Even later zag ik hem met de arm om de schouders van Alain, glas pastis in de hand, aan de bar toosten op Gérard. En nog eens. En nog maar eens.
“Dat doet hem vast de das om”, mompelde de echtegenoot, die als ‘caviar-anarchiste’ (zoals ze dat hier noemen) principieel nul dassen bezit.
“Moet kunnen”, grijnsde ik terug, “straks hijst hij zich weer verplicht in zo’n toga uit het jaar nulpuntnul, met zo’n strak vastgeknoopt halsbefje. Hier mag de strop nog eventjes los.”
Dit bericht delen op:
prima dat de mannen zich ontdassen, hoewel bij sommigen met een iets te ‘vellerig’ décolleté, de bovenste knoop beter gesloten kan blijven
Eens Maaike, helemaal eens!
Met het lezen van dit blog blijf ik in gedachte afdwalen:
http://www.volgdedas.nl/
Vriendelijke groet,